Citaat Wiet van Broeckhoven: “Alle paddestoelen zijn eetbaar. Weliswaar zijn er paddestoelen die je maar één keer kunt eten.”
Taxlive 18/10/24 VNVandaag 18/10/24
Bron: Hoge Raad 18-10-2024 22/01689 ECLI:NL:HR:2024:1472
https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:HR:2024:1472
Samenvatting
X is consultant en voert zijn werkzaamheden uit door middel van een eenmanszaak. X woont met zijn gezin in Limburg. In 2014 en 2015 huurt hij in Amsterdam respectievelijk Tilburg woonruimten in verband met zijn tijdelijke werkzaamheden aldaar. Zijn kosten voor ontbijt, lunch en diner in of bij horecagelegenheden trekt hij voor 73,5% af als ondernemingskosten (art. 3.15 lid 5 Wet IB 2001). Hof Den Haag oordeelt dat de eigen verteerkosten geen ondernemingskosten zijn vanwege het overheersende privékarakter. De noodzaak tot eten en drinken bestaat namelijk ook als een ondernemer niet tijdelijk elders verblijft. X gaat in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat de verteerkosten door de samenhang met de zakelijke tijdelijke verblijven elders in beginsel zijn gemaakt met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming. Dat is alleen anders als het belopen van die kosten uitsluitend in de privésfeer zou zijn gelegen. De enkele omstandigheid dat kosten van maaltijden buiten de deur hoger zijn dan die van maaltijden die thuis worden bereid en genuttigd, brengt niet mee dat de aanleiding voor het belopen van die kosten uitsluitend in de privésfeer is gelegen. Verteerkosten zijn vanaf 2001 als gemengde kosten aftrekbaar met inachtneming van de in art. 3.15 Wet IB 2001 neergelegde beperkingen en er hoeft geen privé-besparing (dubbele toets) in aanmerking te worden genomen. Uit de uitspraak van het hof of de gedingstukken blijkt niet van feiten of omstandigheden die erop wijzen dat de verteerkosten naast uitgaven voor gebruikelijke maaltijden uitgaven bevatten die uitsluitend worden opgeroepen ter bevrediging van persoonlijke behoeften van X. Zijn beroep is gegrond. De aanslagen worden conform de aangiften verlaagd. Wegens het overschrijden van de redelijke termijn krijgt X ook een immateriële schadevergoeding van € 500.
Opmerking
Een voor de praktijk zeer interessante uitleg van art 3.15, lid 5 IB, waarin spelregels zijn opgenomen voor aftrek van zgn. gemengde kosten voor een onderneming. Kosten met een zakelijk én privé karakter, zoals verteerkosten: kosten van voedsel, drank en genotmiddelen. Op grond van de parlementaire historie wordt met het privé-element van verteerkosten als gemengde kosten alleen rekening gehouden door toepassing van de aftrekbeperking van dit artikel 3.15 Wet IB 2001. Wil je deze kosten als inspecteur tegenhouden, dan moet je de zakelijkheid ervan betwisten zonder op de stoel van de ondernemer te zitten.
Dit speelde in de procedure over de opgelegde aanslagen IB 2014 en 2015 van een ondernemer/consultant woonachtig in Limburg, die in verband met opdrachten in A’dam en Tilburg voor korte tijd woonruimte met beperkte kookruimte heeft gehuurd. De kosten van maaltijden (ontbijt, lunch en diner) niet zelf bereid, maar bij horecagelegenheden afgenomen, heeft hij in aftrek gebracht volgens art 3.15, lid 5 IB bij het bepalen van de in 2014 en 2015 genoten winst uit onderneming.
Het Hof lijkt de parlementaire geschiedenis over art 3.15, lid 5 IB niet te hebben gelezen. Althans, dat blijkt nergens uit haar uitspraak. Het lijkt erop, dat het Hof het gemengde karakter van de verteerkosten in deze zaak ontkent en zich heeft beperkt tot de zakelijkheid van de verteerkosten, die ontbreekt. Impliciet lijkt de HR in haar oordeel daar ook op te wijzen. Volgens de HR heeft het Hof kennelijk tot uitdrukking willen brengen, dat de verteerkosten vanwege de noodzaak om te eten en te drinken in hun geheel een zakelijk karakter ontberen (dwz een overheersend privékarakter hebben).
Nu het Hof vaststelt, dat het verblijf van belanghebbende in Amsterdam respectievelijk in Tilburg heeft plaatsgevonden met het oog op de zakelijke belangen van diens onderneming, dan moet volgens de HR in beginsel worden aangenomen dat ook verteerkosten zijn gemaakt met het oog op de zakelijke belangen van die onderneming.
Anders dan het Hof oordeelt de HR, dat de noodzaak om te eten en te drinken op zichzelf beschouwd niet meebrengt, dat de verteerkosten in hun geheel uitsluitend zijn gemaakt ter bevrediging van persoonlijke behoeften van belanghebbende. De enkele omstandigheid, dat kosten van maaltijden buiten de deur hoger zijn dan die van maaltijden die thuis worden bereid en genuttigd, brengt niet mee dat de aanleiding voor het belopen van die kosten uitsluitend in de privésfeer is gelegen. De aftrek op grond van art 3.15, lid 5 IB is dus terecht.
Daarbij wijst de HR nadrukkelijk op haar eigen arrest, dat de inspecteur en de rechter niet op de stoel van de ondernemer mag zitten. https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:HR:1998:AA2488
Ook in lijn met dit arrest is het spraakmakende renpaardenarrest uit 2002 HR 14/6/2002 36453 ro 3.3 gewezen voor de vennootschapsbelasting. https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:HR:2002:AB2865. Een onttrekking in de Vpb is onmogelijk zonder uitdeling bij de dga in de IB aannemelijk te maken. Maar dit terzijde.
Dit arrest geeft ZZP ers en dga’s van eenmansBV’s meer fiscale ruimte om hun activiteiten landelijk uit te breiden. Maar slaat mogelijk een gat in de begroting.
HR 18/3/1998 33178 Ro 3.3
“Als leidraad dient hierbij te worden genomen dat de wijze waarop een onderneming wordt gedreven, in beginsel wordt bepaald door de ondernemer, dat het te zijner beoordeling staat of bepaalde uitgaven voor de onderneming nut hebben, en dat het niet gaat om uitgaven die bedoeld zijn om in particuliere behoeften te voorzien. Nu het Hof van een andere rechtsopvatting is uitgegaan, kan zijn uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.“
https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:HR:1998:AA2488
HR 14/6/2002 36453 ro 3.3 (renpaardenarrest)
“Anders dan in de literatuur uit het arrest van de Hoge Raad van 21 september 1994, nr. 29199, BNB 1995/15, wel is afgeleid, ontberen door een vennootschap gedane uitgaven slechts dan een zakelijk karakter – en kunnen zij derhalve niet ten laste van de winst worden gebracht – indien en voor zover zij zijn gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouder(s).”
https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:HR:2002:AB2865
Ricky Turpijn