Citaat Euclides: “Wat zonder bewijs beweerd wordt, kan ook zonder bewijs ontkend worden.”
Taxlive 21/11/24 VNVandaag 20/11/24
Bron: Rechtbank Gelderland 27-09-2024 (publicatie 18-11-2024) AWB 22/3014, 22/3015, 22/3016 en 22/3018 ECLI:NL:RBGEL:2024:6577
https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RBGEL:2024:6577
Samenvatting
D en E zijn de aandeelhouders en bestuurders van belanghebbende, X BV. X BV beschikt over een villa in de VS. D en E verblijven om beurten zes maanden per jaar in de Amerikaanse villa. In verband met de villa brengt X BV jaarlijks € 120.000 aan huisvestingskosten in aftrek. De inspecteur accepteert uiteindelijk een aftrek per jaar van € 30.000.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat de inspecteur de aftrek van de huisvestingskosten voor de Amerikaanse villa terecht heeft gecorrigeerd. X BV maakt niet aannemelijk dat de kosten voor het verblijf van D en E een zakelijk belang voor de onderneming dienen. De rechtbank merkt op dat nog steeds onduidelijk is wat de functie is van de villa binnen de onderneming. Ook is van belang dat X BV geen facturen, betalingsbewijzen en/of andere schriftelijke bescheiden overlegt, waaruit blijkt dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Verder kan X BV ook geen voorziening, of KER, vormen voor aan haar opgelegde BTW-naheffingsaanslagen. Er wordt namelijk niet voldaan aan de vereisten die daarvoor gelden. Vanwege de financiële positie van X BV is het maar de vraag of de uitgaven zich zullen voordoen. Het gelijk is aan de inspecteur.
Opmerking
Welkom bij het onderdeel MKB van de Belastingdienst. Onderstaande uitspraak gaat over een casus van 13 in een dozijn, zoals dat bij het MKB heel vaak voorkomt. Ontstaan uit de vele ambtshalve opgelegde aanslagen vanwege het niet of niet tijdig doen van aangiften, vaak na boekenonderzoek en via omkering en verzwaring van de bewijslast opgelegd met een verzuimboete, waarna via bezwaar toch nog wordt opgeschaald naar de rechter, die vaak de aanslagen in stand laat. Niet altijd, als de redelijke schatting van de inspecteur te hoog blijkt te zijn en/of de verzuimboete niet passend of geboden, omdat de matigingsgronden niet in voldoende mate door de inspecteur zijn meegenomen, zoals door overschrijding van de redelijke termijn van behandeling. De spelregel omkering en verzwaring geldt niet, als belanghebbende al de bewijslast heeft, zoals voor uitgaven. In bezwaar of na onderzoek wordt vaak pas duidelijk hoe de vork in de steel zit.
De zaak voor de rechtbank gaat over de aangiften Vpb 2015 t/m 2018, die belanghebbende, een BV, heeft verzuimd in te dienen na daartoe te zijn uitgenodigd en herinnerd door de inspecteur. De OB inspecteur heeft een onderzoek ingesteld, waarna naheffingsaanslagen OB 2012 – 2015 zijn opgelegd . Maar kennelijk heeft belanghebbende een beroep gedaan op betalingsonmacht en overigens ook over onvoldoende financiële middelen te beschikken om de OB te betalen.
In bezwaar worden alsnog de ‘aangiften’ Vpb ingediend. Dan blijkt de belanghebbende een Amerikaanse villa te bezitten en geïmporteerde fitnesskleding en bijbehorende accessoires te verkopen. Waar in de aangiften 2013 en 2014 onder de naam afschrijving kosten villa in aftrek worden gebracht, worden deze kosten voor 120.000 in elk van de aangiften van de volgende jaren als huisvestingskosten opgenomen. Ook wordt voor de verschuldigde OB een voorziening of een kostenegalisatiereserve (ker) gevormd.
De Rb maakt met de voorziening/ker korte metten. Het voor iedere fiscalist bekende Baksteenarrest van 26 augustus 1998 neemt de rechter daarbij als leidraad. En dan valt belanghebbende in zijn eigen mes: door te verklaren, dat hij de OB niet kan betalen bestaat niet een redelijke mate van zekerheid dat de uitgaven (het betalen van de belastingaanslag) zich zullen voordoen, een van de vereisten voor een voorziening of voor een ker.
Ook de reeds gematigde verzuimboete is passend en geboden en past in het boete beleid van de rechtbank. Belanghebbende doet ook nog beroep op de per 1/1/2016 door wetswijziging beëindigde toezegging van de stas in de zgn. werkafspraken, die toen voor veel ophef in belastingland hebben gezorgd. De ergernis van de rechtbank is te lezen: het beroep daarop “snijdt geen hout”. De aangiften zijn namelijk na die datum ingediend. Ik denk, dat de Rb zich vergist. De verzuimboeten zijn na die datum opgelegd en de alsnog ingediende ‘aangiften’ zijn slechts stukken ter onderbouwing van de bezwaarschriften.
Het verzoek om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn honoreert de Rb wél. De door de inspecteur aangedragen bijzondere omstandigheden (corona en proceshouding gemachtigde) veegt de Rb zonder nadere motivering van tafel. Dit zou nog wel eens een hogerberoepsgrond kunnen zijn voor de inspecteur.
Tenslotte, maar eigenlijk het belangrijkste, is het niet accepteren van de huisvestingskosten door de Rb. Volgens mij schuurt het oordeel met art 2, lid 6 Vpb: de BV wordt geacht de onderneming te drijven met behulp van het gehele vermogen. Maar ook met het renpaardenarrest uit 2002: kosten zijn slechts niet aftrekbaar, voor zover zij zijn gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouder. Ik lees niet in het oordeel, dat de Rb met deze arresten rekening heeft gehouden. De Rb vindt, dat niet aannemelijk is gemaakt dat de kosten een zakelijk belang voor de onderneming dienen. En bovendien blijkt niet, dat belanghebbende deze kosten heeft gemaakt. Volgens mij moet dat laatste de doorslag geven om de kosten niet te accepteren. Zijn die kosten gemaakt, dat geldt volgens mij het renpaardenarrest. In dat geval zijn de kosten niet aftrekbaar, als deze het belang van de aandeelhouder dienen. Volgens mij is de Rb daarom niet volledig: het niet dienen van een zakelijk belang kan alleen betekenen, dat het belang van de aandeelhouder wordt gediend. De bewijslast ligt dan wel bij de inspecteur. Mogelijk, dat de rechter vindt, dat de inspecteur niet aan die bewijslast hoeft te voldoen, nu de bewijslast is omgekeerd. Maar die overweging ontbreekt en de opbouw van het oordeel verdient dan niet de schoonheidsprijs. Daar zou in hoger beroep best anders over gedacht kunnen worden
Ricky Turpijn