Citaat Mahatma Ghandi: “Als je zorg draagt voor de middelen, zal het doel wel voor zichzelf zorgen”

Taxlive 14/4/23 VNVandaag 14/4/23
Bron: HR, 14-04-2023, nr. 20/03777 ECLI:NL:HR:2023:569

https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:HR:2023:569

Samenvatting

X bv wordt veelal door de rechter aangewezen als curator of bewindvoerder voor personen die geld verkwisten of problematische schulden hebben. De werkzaamheden bestaan uit beschermingsbewind, budgetbeheer en schuldhulpverlening. Volgens Hof Den Haag kwalificeren de diensten als diensten van schuldhulpverlening. De diensten zijn aldus vrijgesteld van BTW. De Staatssecretaris van Financiën gaat in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat X bv een onderneming drijft in de vorm van een besloten vennootschap en daarmee winst beoogt. Reeds daarom kunnen haar prestaties niet onder de vrijstelling vallen (zie ook HR 14 april 2023, 20/02590). Het beroep van de Staatssecretaris is gegrond.

Opmerking

Het arrest hieronder maakt deel uit van een drietal arresten, die gemeen hebben, dat de belanghebbenden primair van mening zijn, dat hun dienstverlening is vrijgesteld van omzetbelasting op de grond, dat zij diensten van schuldhulpverlening verrichten. Maar hier worden de diensten niet verricht door een eenmanszaak, maar door een BV.

Net als in de casus van de eenmanszaak, die heeft geleid tot het arrest, dat de Hoge Raad heeft uitgesproken in de zaak met nummer 20/02590, ECLI:NL:HR:2023:460, is in deze zaak in geschil of de in geding zijnde diensten zijn vrijgesteld op grond van artikel 11, lid 1, letter f, van de Wet op de omzetbelasting 1968. https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:HR:2023:460

Eveneens oordeelt de Hoge Raad, dat de diensten niet zijn vrijgesteld. Belanghebbende “drijft een onderneming in de vorm van een besloten vennootschap. Dit laat geen andere slotsom toe dan dat zij met haar prestaties winst beoogt”. Gelet op hetgeen de Hoge Raad in de rechtsoverwegingen 3.2.1 tot en met 3.2.6 van het hiervoor vermelde arrest heeft uiteengezet, kunnen die prestaties reeds daarom niet zijn vrijgesteld van omzetbelasting.

“Dit laat geen andere slotsom toe” leidt tot verschillende gedachten. Slaat “dit” op de onderneming of op de BV als rechtsvorm? Is het winstbeogen nu volgens de Hoge Raad een kenmerk geworden van de rechtspersoonlijkheid van een BV? Of is het een gegeven in deze casus, dat de activiteiten op zich een onderneming vormen en dat dáárom de BV een winstoogmerk heeft? Dus een materiële benadering van de BV voor de vrijstelling van art 11 OB? En hoe verhoudt dit zich dan met de fictie in de vennootschapsbelasting van art 2, lid 6 Vpb (tot 2021 lid 5), dat de BV met haar gehele vermogen een onderneming drijft. Dit om duidelijk te onderscheiden, dat de BV geen privé vermogen heeft (geen vermogensetikettering). Loopt het ondernemingsbegrip in de Vpb en de OB gescheiden naast elkaar? En geldt dit ook voor buitenlandse BV-achtigen, die in de staat van oprichting een eigen winstregime kennen zoals de Duitse gemeinnützige GmbH (vrijgesteld van Duitse Vpb)?
Het houdt de fiscalist van de straat.

Ricky Turpijn

Aanbevolen artikelen

Een reactie plaatsen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *