Citaat Albert Einstein: “Onze technologische vooruitgang, en ook de beschaving, is als een bijl in de handen van een pathologische crimineel.”

Taxlive 16/10/24 VNVandaag 15/10/24
Bron: Gerechtshof Amsterdam 16-07-2024 (publicatie 09-10-2024) 23/257 ECLI:NL:GHAMS:2024:2185

https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:GHAMS:2024:2185

X heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, waarin haar beroep deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond is verklaard. De zaak betreft een kostenbeschikking van de Belastingdienst, waarbij X bezwaar maakte tegen de in rekening gebrachte dwangbevelkosten. De rechtbank kende X een vergoeding toe voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De ontvanger stelde incidenteel hoger beroep in, met het argument dat X misbruik maakt van procesrecht. In geschil is of X misbruik maakt van het recht om beroep in te stellen, met als doel het verkrijgen van vergoedingen uit nevenvorderingen.

Hof Amsterdam oordeelt dat X misbruik maakt van het recht om beroep in te stellen. X heeft geen feitelijke of juridische gronden aangevoerd tegen de kostenbeschikking en heeft enkel procedures gevoerd om vergoedingen te verkrijgen. Het hof constateert dat X geen oprechte intentie heeft om de beschikking aan te vechten, maar enkel gericht is op het verkrijgen van nevenvergoedingen zoals dwangsommen en immateriële schadevergoedingen. Het hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze X een vergoeding van immateriële schade toekent en verklaart het beroep van X niet-ontvankelijk. De veroordeling van de Staat tot vergoeding van immateriële schade blijft echter in stand, aangezien de Staat geen hoger beroep heeft ingesteld.

Waarschijnlijk zijn de ontvangers van de belastingdienst al lang gewaarschuwd voor dit soort procedures, waarvan het Hof in hoger beroep oordeelt, dat het namelijk procedures zijn “met een geveinsd geschil over de voorliggende beschikking en die in werkelijkheid enkel gericht is op het verkrijgen van vergoedingen uit nevenkwesties.” Het gaat om procedures bij de rechter gevoerd door de ontvanger over de beschikking dwangbevelkosten voor het niet betalen van de aanslag(en) vennootschapsbelasting, ambtshalve opgelegd door de inspecteur. De noodzaak om ambtshalve aanslagen Vpb in overleg met de ontvanger op te leggen wordt hiermee weer eens benadrukt.

De proceshouding – zoals in onderstaande procedure van de ontvanger over de Vpb 2010 – typeert de rechter alsvolgt.
“Het innemen van stellingen waarvan belanghebbende weet dat deze niet juist zijn en het innemen van – en bij weerspreking persisteren in – uit de lucht gegrepen, ongefundeerde stellingen beschouwt het Hof als procederen tegen beter weten in. Het Hof concludeert vervolgens, dat “het handelen van belanghebbende inzake de onderhavige beschikking enkel was gericht op het verkrijgen van geld uit nevenvorderingen, zoals een dwangsom, een vergoeding van immateriële schade en een proceskostenvergoeding. Niet de minste aanwijzing bestaat dat het haar oogmerk (in welke fase van de procedure dan ook) is geweest werkelijk de beschikking aan te vechten.” Belanghebbende heeft enkel met het oog op het verkrijgen van nog meer vergoedingen hoger beroep ingesteld.

In krachtige bewoordingen is bijna te horen de minachting voor een dergelijk gedrag: “Belanghebbende is dus verworden tot een werktuig dat geen ander doel dient dan het voeren van procedures waarbij de onderliggende belastingaanslagen niet (reëel) in geschil zijn, maar enkel teneinde nevenvorderingen te kunnen instellen en vergoedingen uit de staatskas te kunnen verkrijgen.”

Het Hof – anders dan de rechtbank – oordeelt dan ook na verwijzing naar de jurisprudentie van de Raad van State: “Bij misbruik van het recht om beroep in te stellen past een niet-ontvankelijkverklaring. Bij misbruik kan in beginsel geen spanning en frustratie worden aangenomen die aanleiding geeft tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.”

Kennelijk is het bestuursrechtelijk niet mogelijk dit verwerpelijk gedrag verder te bestraffen. Het is te hopen, dat belanghebbende in cassatie gaat en dat de HR lik op stuk geeft.

De rechtbank constateert geen betalingsonmacht van de rechtspersoon én rechtstreeks betrokken natuurlijke personen om het griffierecht te betalen. Na deze afwijzing door de rechtbank is alsnog het griffierecht betaald (dezelfde handelwijze hanteert belanghebbende ook in hoger beroep.

De inspecteur zou hebben toegezegd om alle ambtshalve aanslagen Vpb buiten invordering te stellen, terwijl de ontvanger daartoe is bevoegd. Voor zover al sprake zou zijn van een toezegging van de inspecteur kon daaraan volgens de rechtbank geen vertrouwen aan worden ontleend. Dat ontvanger de aan hem toerekenbare schijn heeft gewekt dat de inspecteur namens hem bindende uitlatingen kon doen, is gesteld noch gebleken.

In hoger beroep voert de ontvanger aan dat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk had moeten verklaren vanwege ofwel het ontbreken van gronden van het beroep vanwege misbruik van procesrecht. En het Hof gaat daarin mee.

Belanghebbende heeft geen gronden aangevoerd tegen de kostenbeschikking, ook niet na inzage van documenten. Het Hof vindt hier aanleiding om aan te nemen dat belanghebbende niet oprecht meent dat de kostenbeschikking feitelijk of juridisch onjuist is.

In hoger beroep ingediende stukken maken duidelijk, dat de inspecteur geen toezegging heeft gedaan over de invorderingskosten en -rente, wel is besproken wat de eventuele consequenties zijn van het opheffen van belanghebbende (wat niet is gebeurd). Waarna belanghebbende ongemotiveerd stelt, dat niet de inspecteur, maar de ontvanger de toezegging heeft gedaan.

Volgens de ontvanger past het niet in rekening brengen van invorderingskosten en -rente niet bij de werkwijze van de ontvanger. Het Hof acht dat geloofwaardig.

Het innemen van stellingen waarvan belanghebbende weet dat deze niet juist zijn en het innemen van – en bij weerspreking persisteren in – uit de lucht gegrepen, ongefundeerde stellingen beschouwt het Hof als procederen tegen beter weten in. Het Hof concludeert vervolgens, dat “het handelen van belanghebbende inzake de onderhavige beschikking enkel was gericht op het verkrijgen van geld uit nevenvorderingen, zoals een dwangsom, een vergoeding van immateriële schade en een proceskostenvergoeding. Niet de minste aanwijzing bestaat dat het haar oogmerk (in welke fase van de procedure dan ook) is geweest werkelijk de beschikking aan te vechten.” Belanghebbende heeft enkel met het oog op het verkrijgen van nog meer vergoedingen hoger beroep ingesteld.

Dit past bovendien in het beeld van het handelen van de gemachtigde/bestuurder van belanghebbende dat naar voren komt uit uitspraken in andere procedures die hij heeft gevoerd.

Deze conclusie past ook bij de verklaring ter zitting bij het Hof dat belanghebbende, als vehikel (reeds sinds 2006) zonder economische activiteiten, door haar bestuurder/ de gemachtigde uitsluitend in stand gehouden wordt vanwege de lopende procedures. Het in stand houden van belanghebbende genereert echter steeds opnieuw belastingaanslagen en beschikkingen die belanghebbende een ingang voor een nieuwe procedure bieden. Belanghebbende is dus verworden tot een werktuig dat geen ander doel dient dan het voeren van procedures waarbij de onderliggende belastingaanslagen niet (reëel) in geschil zijn, maar enkel teneinde nevenvorderingen te kunnen instellen en vergoedingen uit de staatskas te kunnen verkrijgen.

Bij misbruik van het recht om beroep in te stellen past een niet-ontvankelijkverklaring. Bij misbruik kan in beginsel geen spanning en frustratie worden aangenomen die aanleiding geeft tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het Hof wijst op jurisprudentie van de Raad van State.

Het Hof komt niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van het principaal hoger beroep van belanghebbende. De hoger beroepsprocedure is een voortzetting van wat bij het instellen van beroep is ingezet, namelijk een procedure met een geveinsd geschil over de voorliggende beschikking en die in werkelijkheid enkel gericht is op het verkrijgen van vergoedingen uit nevenkwesties. Het principaal hoger beroep niet-ontvankelijk is.

Ricky Turpijn

Aanbevolen artikelen

Een reactie plaatsen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *