Citaat Otto von Bismarck: “Ich bin dankbar für die scharfste Kritik, wenn sie nur sachlich bleibt”
Taxlive 27/10/23 VNVandaag 26/10/23
Bron: Rechtbank Den Haag 06-07-2023 (publicatie 24-10-2023) AWB – 22 _ 2038
ECLI:NL:RBDHA:2023:14990
https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:RBDHA:2023:14990
Samenvatting
De partner van X sluit een hypothecaire lening bij zijn ouders. Hierbij wordt een te betalen rente van 9% overeengekomen. De inspecteur corrigeert de IB-aangiften 2016 – 2018 van X. Volgens de inspecteur is de rente van 9% niet zakelijk. Hij neemt een rente van 4,5% in aanmerking. In de IB-procedure van X over het jaar 2015 oordeelt Hof Den Haag (6 augustus 2019, BK-18/01013, V-N 2019/50.1.2) dat X niet aannemelijk maakt dat het overeengekomen rentepercentage van 9% zakelijk is. De inspecteur gaat terecht uit van een rente van 4,5%. De Hoge Raad (26 juni 2020, 19/04204, V-N 2020/33.8) bevestigt deze uitspraak.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur terecht slechts een rente van 4,5% in aanmerking neemt in verband met de hypothecaire familielening. X heeft namelijk geen nieuwe bewijsstukken overgelegd, zodat de rechtbank de uitspraak van het hof over het jaar 2015 volgt. De rechtbank verwerpt verder ook de stellingen van X over de schending van de goede procesorde, het overleggen van de op de zaak betrekking hebbende stukken en de behandeling van de bezwaarschriften. Het beroep van X op het vertrouwensbeginsel ondergaat hetzelfde lot. De aanslag blijft in stand.
Opmerking
In onderstaande procedure speelt de vraag of belanghebbende voor de onderbouwing van de hoogte van het rentepercentage van de hypothecaire lening, die haar fiscale partner heeft afgesloten met zijn ouders, voor de aangifte IB 2017 gebruik kan maken van de info uit de procedure over het jaar 2015. Over 2015 heeft de inspecteur slechts een rente van max 4,5% zakelijk geacht in plaats van de gehanteerde 9%. Rechtbank, Hof en Hoge Raad hebben de inspecteur gelijk gegeven. Belanghebbende – die de bewijslast heeft nu het een aftrekpost betreft – heeft 9% niet aannemelijk kunnen maken. Het verschil tussen de 4,5 en 9% heeft de inspecteur als schenking aan de ouders aangemerkt. De inspecteur vermoedt, dat hier sprake is van Box arbitrage. Immers, de hypothecaire aftrek tegen het hogere tarief van Box1 staat tegenover de opbrengst tegen het lagere tarief van Box3 bij de ouders. Maar de rechters zijn hier niet op ingegaan.
Voor de IB 2017 (2016 en 2018 hadden geen belang) trekt de inspecteur de uitkomst van 2015 door naar 2017: renteaftrek voor max. 4,5%. Maar ook nu legt belanghebbende de 9% weer aan de Rechtbank voor. Met dezelfde batterij aan formeelrechtelijke bezwaren. De rechtbank (ro 24): “Nu het Hof heeft geoordeeld dat, gelet op de feiten en omstandigheden, in 2015 een hypotheekrente van 4,5% zakelijk was, eiseres geen nieuwe bewijsstukken ter onderbouwing van haar voorgestane percentage heeft overgelegd en de (gemiddelde) hypotheekrente na 2015 nog verder is gedaald, heeft verweerder voor de onderhavige jaren terecht 4,5% rente in aftrek gelaten op grond van artikel 3.120, eerste lid, onderdeel a, Wet IB 2001”. Ook de formeelrechtelijke bezwaren wijst de Rechtbank af.
Ieder jaar staat op zich, dus belanghebbende mag de relevante info uit 2015 (weer) gebruiken voor 2017. Volgens mij had de Rechtbank een eigen oordeel moeten vellen over de aangedragen stukken in plaats van dit oordeel gemakshalve over te nemen van de rechters in 2015. Zoals over de vraag of je tussen natuurlijke personen – geen ondernemingen – kan spreken over ‘zakelijk handelen’. Verder lees ik nergens onder de feiten, dat door de inspecteur is aangedragen, dat het rentepercentage na 2015 nog verder is gedaald. Mogelijk, dat de Rechtbank dan toch tot een zelfde oordeel komt, maar nu schuurt het oordeel tegen het onzorgvuldige aan.
Ricky Turpijn