Citaat Jean de Boisson: “Koppig volharden wordt bijna altijd volharden in koppigheid.”
Taxlive 12/1/24 VNVandaag 11/1/24
Bron: Rechtbank Oost-Brabant 20-11-2023 (publicatie 10-01-2024) 20/2126V en 20/2751V en 20/2752V ECLI:NL:RBOBR:2023:5416
RB: https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RBOBR:2023:5416
Hof: https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:GHSHE:2023:2770
Samenvatting
Aan X zijn WOZ-beschikkingen voor het jaar 2020 opgelegd voor meerdere onroerende zaken. De rechtbank verklaart het beroep van X niet-ontvankelijk, omdat het griffierecht niet op tijd is betaald. Hof ’s-Hertogenbosch verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk en verwijst de zaak terug naar de rechtbank voor behandeling als verzet. In geschil is of het verzet ontvankelijk is en of X recht heeft op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Rechtbank Oost-Brabant oordeelt dat het verzet niet-ontvankelijk is, omdat X geen verzetsgronden heeft ingediend en dit verzuim niet heeft hersteld. Daarnaast wijst de rechtbank het verzoek om immateriële schadevergoeding af. Bijzondere omstandigheden geven aanleiding om de redelijke termijn te verlengen. De procedure is vertraagd doordat de gemachtigde van X in plaats van het aanwenden van het rechtsmiddel van verzet een hogerberoepschrift heeft ingediend. De rechtbank is van mening dat de gemachtigde tijd probeert te rekken met het oog op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De vertraging in de procedure wordt volledig toegerekend aan de gemachtigde.
Opmerking
In bovenstaande procedure gaat het om een dommerd van een gemachtigde, die heeft verzuimd tijdig griffierecht te betalen, waardoor het beroepschrift – tegen een WOZ beschikking – bij de rechtbank na een vereenvoudigde behandeling als kennelijk niet ontvankelijk is afgewezen. Deze dommerd heeft vervolgens de rechtsmiddelverwijzing bij de uitspraak over het hoofd gezien, waarin staat dat tegen deze niet ontvankelijkheid verzet kan worden aangetekend bij dezelfde rechtbank. Vervolgens stelt de onwetende hogerberoep in bij de appelrechter met het verzoek wegens betalingsonmacht het griffierecht kwijt te schelden. Na de vraag van de appelrechter om dit hard te maken wordt alsnog het griffierecht betaald en neemt de rechter aan dat het beroep op betalingsonmacht is ingetrokken. De olijkerd brengt dan op de zitting naar voren, dat hij ergens zijn recht moest halen en dat dus bij hogerberoep heeft willen doen. Gemachtigde heeft echt verzet willen aantekenen, maar heeft nu door dat hij bij de verkeerde rechter zit. En op de zitting vraagt hij het Hof zijn beroepschrift door te sturen naar de rechtbank. Het Hof kan niets anders doen dan het hogerberoep niet ontvankelijk te verklaren en door te sturen terug naar de rechtbank als verzetschrift. Maar niet na gemachtigde bij zijn naam Bartels in de uitspraak op te nemen en zijn verborgen agenda te hebben ontmaskerd. Bartels procedeert in zeer veel zaken. Het is het hof uit eigen wetenschap bekend dat Bartels in (vrijwel) al die zaken – onder verwijzing naar algemene bewoordingen als ‘Covid-19/CoronaCrisis’ – vrijstelling van de betaling van griffierecht wegens betalingsonmacht en/of uitstel van betaling van griffierecht vraagt, voor het beroep en/of het hoger beroep. Deze verzoeken zijn (vrijwel) steeds ongegrond. Bartels wekt daarmee bij het hof de indruk dat de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor zijn handelen is dat hij daarmee tracht een extra lange betaaltermijn te verkrijgen, al dan niet mede om tijd te rekken met het oog op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Bartels misbruikt hierdoor het beroep op betalingsonmacht. Bartels is dus helemaal geen dommerd, maar een sluwe gemachtigde.
De rechtbank na verwijzing doet het verzetschrift ook nu zonder zitting af als “buiten redelijke twijfel” niet ontvankelijk. Wel is er een briefwisseling, waarin de rechtbank duidelijk maakt, dat de verzetsgronden uitdrukkelijk niet zijn aangevuld. Ook hier lijkt de rechtbank de handelwijze van gemachtigde te herkennen in een andere procedure, maar noemt gemachtigde – ander dan het Hof – heel netjes niet bij naam. Maar dan komt de aap uit de mouw, zoals het Hof al eerder vermoedde. Gemachtigde verzoekt om een immateriële schadevergoeding vanwege redelijke termijnoverschrijding van de behandeling van zijn zaak. De rechtbank wijst op een arrest van de HR in een soortgelijke zaak met dezelfde gemachtigde. In een geval, waarin het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, kan een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor berechting alleen betrekking hebben op de procedure bij de Rechtbank, dus niet op de bezwaarfase. https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:HR:2022:42
De vermoedens van het Hof neemt de rechtbank over en doet er nog een schepje bovenop. De gemachtigde is in de uitspraak van de rechtbank duidelijk gewezen op de mogelijkheid van verzet – in plaats van het indienen van een hogerberoepschrift – en zou daar als professioneel gemachtigde ook van op de hoogte moeten zijn: de 22 maanden overschrijding vanaf het indienen van het beroep is volledig toe te rekenen aan de gemachtigde. Een bijzondere omstandigheid om de redelijke termijn te verlengen met de duur van de overschrijding. En dus geen schadevergoeding. Ook bijzonder is de rechtsmiddelverwijzing naar de Hoge Raad. Er is kennelijk geen hoger beroep mogelijk tegen deze uitspraak van de rechtbank.
Ik ben benieuwd of gemachtigde Bartels zich zal laten weerhouden door de maatregelen tegen de ncnp bureautjes vanaf 1/1/24.
Ricky Turpijn