Citaat Ruth Graham: “Een gelukkig huwelijk is de vereniging van twee vergevingsgezinde mensen”
Taxlive 24/8/23 VNVandaag 23/8/23
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2023-23036.pdf
Voor de vennootschapsbelasting fiscalisten is het zo klaar als een klontje: de belangrijkste artikelen beginnen ná art 3 Vpb. In dat geval is er geen gezeur meer over de vraag welke rechtssubjecten belastingplichtig zijn en kunnen ze zich bezighouden met de vrijstellingen en ingewikkelde regelingen van art 13 (deelnemingsvrijstelling), art 15 (fiscale eenheid) en 17 (Nederlands inkomen) Vpb en verdragen. Het koninginnenmiddel ten top. Maar zonder belastingplicht houdt het toch echt op voor het werk van de fiscalist. En in het geglobaliseerde fiscale speelveld is het belangrijk te weten of een buitenlandse rechtsvorm in NL belastingplichtig is. Maar ook dichter bij huis kunnen stichtingen en verenigingen de vraag opwerpen, voor welk deel van hun activiteiten zij belastingplichtig zijn, namelijk indien en voorzover een onderneming wordt gedreven. De eisen daarvoor zijn: een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid, deelname aan het economische verkeer en een winststreven. De stas heeft al veel langer beleid voor deze laatste categorie ontwikkeld en de laatste versie ervan is verschenen op 8/8/2023, nr. 2023-11888 gepubliceerd in de staatscourant van 23/8/23.
Dat besluit is een actualisering van het beleid dat is opgenomen in het besluit van 23 december 2005, nr. CPP2005/2730M. Na 17 jaar tijd om het perkje bij te werken. Dit beleid is op onderdelen aangepast of verduidelijkt. Het besluit bevat verder enkele nieuwe onderdelen. Eigenlijk is het verrassend, dat vele onderdelen van het oude besluit niet eerder door de Hoge Raad zijn getoetst. Ook het herziene besluit geeft voldoende punten om de discussie met de inspecteur te openen.
De belangrijkste wijzigingen.
– Er is beleid opgenomen over het criterium ‘deelname aan het economische verkeer’ (onderdeel 2.2).
De stas verwijst naar haar toelichting van 3 juli 2009 nr. DGB 2009-3012 op zijn intrekking van het cassatieberoep in de lopende procedure voor de Hoge Raad nr. 2009/01880 naar aanleiding van de uitspraak Hof Amsterdam van 1 april 2009, nr. 2007/00837, jaar 2001: “Het Hof heeft niet onbegrijpelijk geoordeeld dat voor een deel van de activiteiten van de vereniging sprake is van belangenbehartiging voor leden, waarbij de vereniging niet naar buiten optreedt”. Geen deelname economisch verkeer. Deze conclusie trekt de stas na studie van de jurisprudentie over het begrip deelname economische verkeer. Onbegrijpelijk, dat de stas deze conclusie niet door de Hoge Raad liet trekken. Ongetwijfeld zal zich een casus voordoen, waar de stas de Hoge Raad wel nodig heeft.
– Het onderdeel over ‘winststreven’ is uitgebreid (onderdeel 2.3). In het onderdeel ‘winststreven en gesubsidieerde instellingen’ (onderdeel 2.3.1) is zowel een verduidelijking als een verruiming van het huidige beleid opgenomen.
Dit is een belangrijk gewijzigd onderdeel in het besluit. Volledig gesubsidieerde instellingen kennen geen winststreven volgens de stas. Ook als deze volledig gesubsidieerde instelling daarbij niet meer dan 30% eigen bijdragen ontvangt van degene voor wie de gesubsidieerde instelling de prestatie verricht. Vergeleken met het vorige besluit is deze insteek verduidelijkt, maar het gaat nog steeds om volledig gesubsidieerde instellingen. De stas heeft daarnaast gemeend de eigen bijdrage regeling uit te breiden binnen de 30% regel. Contractbijdragen, geen subsidieregeling, ontvangen van gemeenten vallen binnen deze regeling, als deze contracten bij andere gemeenten wel gesubsidieerd zouden zijn, subsidiabel zogezegd. Schappelijk, maar zet je de ‘subsidiale’ gemeente niet onder druk? Immers, mogelijk heeft die gemeente goede gronden – niet vanwege geldgebrek – om die werkzaamheid niet als een algemeen maatschappelijk belang en dus als een subsidiabel belang te zien.
– Het onderdeel over het concurrentiecriterium is geactualiseerd (onderdeel 3). De voorbeelden die zijn opgenomen in onderdeel 4 van het besluit met nr. CPP2005/2730M zijn komen te vervallen. Met deze aanpassing is geen inhoudelijke wijziging beoogd.
Voorbeelden weglaten kent twee effecten. Of de reikwijdte van de regeling wordt vergroot of juist verkleind. Het voorbeeld van de kinderopvang is weggelaten. Dat kan de indruk geven, dat de inspecteur deze beroepsgroep soepel gaat benaderen. Over het concurrentiecriterium van art 4 Vpb (invulling bij onduidelijkheid over het winstreven) wordt geen verandering van beleid beoogd. Nou, er wordt wel iets toegevoegd. Als er winstpotentie is, dan wordt kennelijk concurrentie verondersteld: “Dit is het geval als met de werkzaamheid een resultaat wordt behaald, waaraan een particulier een bescheiden bestaan kan ontlenen”. Een bronvermelding zou niet misstaan.
En tenslotte wordt tussen neus en lippen door ook gemeld, dat onder concurrentie ook potentiële concurrentie wordt verstaan. Is dit bijvoorbeeld het geval bij een monopolist?
Dat geeft mooie momenten voor discussie met de inspecteur.
– Er is beleid opgenomen over de regeling integrale belastingplicht ex art 2, lid 10 Vpb (onderdeel 4 en bijlage I).
– Er is een verduidelijking opgenomen van de vereisten waaraan een lichaam dat een sociaal belang behartigt moet voldoen om gebruik te kunnen maken van de fictieve loonkostenaftrek (onderdeel 5):
“Naast de vereisten die op een ANBI van toepassing zijn, geldt voor een lichaam dat een sociaal belang behartigt als extra vereiste dat de winst van het lichaam hoofdzakelijk (voor 70% of meer) moet worden behaald door de inzet van vrijwilligers”
Dit komt wel heel plotseling uit de lucht vallen. Er is is geen aansluiting met het vorige besluit, maar is toch een verduidelijking. Zonder toelichting wel heel kort door de bocht.
Ricky Turpijn