Citaat Geert Galle: “Terwijl de politieagente naar de overvallen bank sloop, werd ze door haar mannelijke collega gedekt.”
Taxlive 25/10/24 VNVandaag 25/10/24
Bron: Hoge Raad 25-10-2024 22/02127 ECLI:NL:HR:2024:1547
https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:HR:2024:1547
Samenvatting
X BV krijgt in 2014 aandelen en opties uitgereikt in het Japanse Q. Het betreft een aandelenbelang van 8,5% en opties die recht geven op een aandelenbelang van 5%. In 2015 geeft X BV een deel van de opties prijs, waarna de resterende (gedekte call)opties recht geven op een aandelenbelang van 2,34%. Naar aanleiding van de beursgang van Q in 2017 verwatert het aandelenbelang van X BV in Q tot 2,28% en geven de opties recht op een aandelenbelang van 1,58%. X BV oefent na de beursgang alle opties uit en verkoopt in fases het aandelenbelang in Q. Op het resultaat dat is behaald met de opties past X BV de deelnemingsvrijstelling toe met een beroep op art. 13 lid 16 Wet VPB 1969. De inspecteur is van mening dat de deelnemingsvrijstelling voor aflopende deelnemingen wel van toepassing is op het resultaat behaalt met de aandelen, maar niet op opties. Rechtbank Gelderland oordeelt dat slechts sprake is van een aflopende deelneming als het belang vóór het moment dat de omvang van het belang niet meer voldoet aan de voorwaarde van ten minste 5%, kwalificeert als deelneming. Nu een optie niet kwalificeert als deelneming (art. 13 lid 2 Wet VPB 1969), omdat het geen aandelenkapitaal is, is er ook geen sprake van een aflopende deelneming. X bv gaat in (sprong)cassatie en voert daarbij aan dat de vrijstelling voor aflopende deelnemingen wél geldt voor de gedekte callopties.
De Hoge Raad oordeelt dat het door X BV in 2017 met de opties behaalde resultaat is vrijgesteld op grond van art. 13 lid 16 Wet VPB 1969 (vrijstelling voor aflopende deelnemingen). De Hoge Raad verwijst daarbij naar zijn Falcons-arrest en de wetsgeschiedenis. Uit dit arrest volgt dat de deelnemingsvrijstelling ook van toepassing is bij aflopende deelnemingen. Dit is ook in overeenstemming met de ratio van art. 13 lid 16 Wet VPB 1969. De Hoge Raad merkt verder nog op dat uit de wetsgeschiedenis voor aflopende deelnemingen blijkt dat niet is beoogd wijziging aan te brengen in de Falcons-doctrine. De Hoge Raad doet de zaak zelf af en vermindert de aanslag tot een belastbaar bedrag van € 261.880.
Opmerking
Voor het grote publiek is het belastingplan op Prinsjesdag alleen belangrijk voor zover het direct de portemonnee raakt. Voor 2025 is een schamele koopkrachtstijging van 0,1% voorzien. De Tweede Kamer neemt daarom voornamelijk de inkomstenbelasting op de korrel en dit wordt dan breed uitgemeten in de media. De begroting kent weinig marge om te bewegen. Maar de voor de staat – toch nog onverwacht (?) – verloren procedure over de toepassing van art 13, lid 16 Vpb op een aflopende optie (dus geen deelneming) in het arrest van de HR van 25/10/24 kan wel eens een onverwachte inslag op die begroting vormen.
Eerder heb ik aandacht besteed aan de rechtbank uitspraak voorafgaand aan onderstaand arrest.
Het is geen prejudiciële vraag van het Hof aan de HR geworden, maar sprongcassatie
Voor de vennootschapsbelasting fiscalisten een belangrijk arrest in de rij van toepassingen van de deelnemingsvrijstelling onder het Falcons arrest (HR 22/11/22). https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:HR:2002:AD8488
Het geschil is eenvoudig: is het resultaat dat belanghebbende heeft behaald met de uitoefening van de opties op door de Japanse vennootschap nieuw uit te geven aandelen (gedekte opties) vrijgesteld volgens artikel 13, lid 16 Wet Vpb? Daarbij spitste het geschil zich toe op de vraag of voor de toepassing van die bepaling opties moeten worden behandeld als deelnemingen. Voor de inspecteur en de rechtbank was het simpel. In art 13, lid 16 Vpb staat, dat er sprake moet zijn van een deelneming die niet meer voldoet aan de eis van ten minste 5% (een aflopende deelneming). Een deelneming zoals bedoeld in art 13, lid 2 Vpb. Daar valt de optie niet onder.
De HR wijst op de voorbeelden in de parlementaire geschiedenis van art 13, lid 16 Vpb, zoals bij een gefaseerde vervreemding of verwatering van een aandelenpakket, omdat het in dergelijke situaties om verschillende redenen niet mogelijk is een deelneming in één keer te vervreemden. De deelnemingsvrijstelling blijft dan nog 3 jaar van toepassing wanneer een aandelenbelang dat eerst een deelneming was (een belang van 5 procent of meer), onder de 5 procent is gezakt.
De HR geeft de strekking van haar Falcons-arrest, dat “de deelnemingsvrijstelling ertoe strekt te voorkomen dat in een deelnemingsverhouding dezelfde winst tweemaal in een belasting naar de winst wordt betrokken en dat het met die strekking strookt om, indien het belang bij een tot een deelneming behorend aandeel wordt opgesplitst, zoals door het schrijven van een optie op dat aandeel, bij beide belanghebbenden bij dat aandeel de deelnemingsvrijstelling toe te passen zodat de deelnemingsvrijstelling geldt voor alle voor- en nadelen van dat aandeel.”
Anders dan de Rb vindt de HR, dat het het evenzeer strookt met de strekking van de deelnemingsvrijstelling om de regeling van artikel 13, lid 16 Vpb toe te passen met betrekking tot hun beider belang bij dat aandeel, ontstaan doordat het belang bij een tot een deelneming behorend aandeel wordt opgesplitst. De ratio van art 13, lid 16 Vpb ratio heeft gelding voor het gehele belang dat onder de werking van de deelnemingsvrijstelling valt, dus ook voor zover het betreft een belang dat is afgesplitst van een tot een deelneming behorend aandeel, zoals een optie.
Bij de per 1 januari 2007 ingevoerde herziening van artikel 13 Vpb is niet beoogd wijziging aan te brengen in de zogenoemde Falcons-doctrine. Er is dan ook geen goede grond om de regeling voor aflopende deelnemingen niet overeenkomstig toe te passen op van die deelnemingen afgesplitste belangen zoals opties.
Ricky Turpijn