Citaat Publius Terentius Afer: “Quod licet Iovi, non licet bovi”.
Taxlive 24/6/2022
Bron: Hoge Raad 24-06-2022 20/02073 ECLI:NL:HR:2022:943
https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2022:943
HR 12-12-2008 44102 ECLI:NL:HR:2008:BD5493
https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2008:BD5493
Samenvatting
Het Duitse X GmbH doet via haar Nederlandse importagent aangifte van voor het brengen in het vrije verkeer van een partij zonnepanelen. In de aangifte is Taiwan als de niet-preferentiële oorsprong van deze zonnepanelen vermeld. Omdat uit een onderzoek blijkt dat de zonnepanelen uit China komen, reikt de inspecteur een utb uit aan X GmbH. X GmbH maakt bezwaar via een in het Duits gesteld bezwaarschrift. De inspecteur stelt X GmbH in de gelegenheid om een vertaling van het bezwaarschrift te overleggen. Omdat X GmbH hieraan niet voldoet, verklaart de inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk. Hof Amsterdam oordeelt dat de inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. X GmbH gaat in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard vanwege het ontbreken van een vertaling. De inspecteur heeft namelijk, noch in de bezwaarfase, noch in de (hoger)beroepsfase, gemotiveerd waarom hij een vertaling noodzakelijk acht. Ook heeft de inspecteur X GmbH er niet van op de hoogte gesteld dat hij een vertaling van het bezwaarschrift noodzakelijk vindt voor een goede behandeling van het bezwaar. Verder verwerpt de Hoge Raad de klachten die X GmbH tegen de utb aanvoert onder verwijzing naar art. 81 Wet RO.
Opmerking
Quod licet Iovi, non licet bovi. Vrij vertaald: wat de rechter is toegestaan, is niet toegestaan aan de inspecteur. Het Hof wijst op het arrest van 12/12/2008. Daar ging het inderdaad om een beroepschrift, maar dan in het Frans opgesteld. Duidelijk is daar door de Hoge Raad (ro 2.3.4) overwogen, dat het oordeel van de rechter, dat een vertaling voor een goede behandeling van het beroep noodzakelijk is, geen verdere motivering behoeft. Ook is duidelijk, dat art 6, lid 5, onderdeel 3 AWB zowel voor het bezwaar- als het beroepschrift geldt. Maar kennelijk miskent de behandelende rechter volgens de Hoge Raad in deze casus, dat het nu om een bezwaarschrift gaat en dat daarom de strekking van het arrest van 12/12/2008 niet van toepassing is.
Het is de Hoge Raad die spreekt, maar wel met een kul redenering. Evenals de inspecteur kent de rechtbank in de appelrechter een toetsingsinstantie voor de vraag of de rechtbank op goede gronden van een vertaling heeft afgezien. Immers, art 6, lid 5 onderdeel 3 AWB geldt ook voor het beroepschrift. Waarom zou de rechter op dit punt boven de inspecteur staan? Analoog aan ro 2.3.4 in het arrest van 12/12/2008 zou je kunnen formuleren: ‘in het kader van de beoordeling of de rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, moet de appelrechter kunnen toetsen of de rechtbank op goede gronden heeft gemeend dat een vertaling van het beroepschrift noodzakelijk was voor een goede behandeling van het beroepschrift’.
Het zou de Hoge Raad sieren om toe te geven, dat haar arrest van 12/12/2008 een vergissing was. Dat past ook in de open relatie die de Hoge Raad nastreeft en de menselijke maat die daarmee gepaard gaat. Het past ook niet in de digitale mogelijkheden die het internet biedt. Google translate biedt verbazingwekkend een snelle en goedkope vertaling, waar menig tolk nog een puntje aan kan zuigen.
Ricky Turpijn