Citaat Georg Washington: “Zorgen is de rente betaald door hen die moeilijkheden lenen”
Taxlive 18/11/22 VNVandaag 18/11/2022
Bron: Hoge Raad 18-11-2022 21/00170 ECLI:NL:HR:2022:1673
https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2022:1673
Samenvatting
Aan X bv is in januari 2016 een voorlopige VPB-aanslag over dat jaar opgelegd, die door haar is betaald. In maart 2018 wordt deze aanslag verminderd naar aanleiding van haar aangifte. Op 24 maart 2018 ontvangt zij daarom een teruggave van € 344.593 (zonder belastingrente). Na een boekenonderzoek en een herziene aangifte wordt de voorlopige aanslag in september 2018 weer verhoogd. X bv betaalt daarom € 14.478 met € 1553 belastingrente (1 juli 2017 tot en met 3 november 2018). Volgens X bv moet rekening worden gehouden met de periode, waarin de belasting al bij de Belastingdienst was. Hof Den Haag beperkt de belastingrente, doch uitsluitend op grond van het vertrouwensbeginsel. Tot 8 december 2017 bestond er namelijk begunstigend beleid, zodat tot die datum geen belastingrente mag worden berekend. De Staatssecretaris van Financiën gaat in cassatie. X bv gaat incidenteel in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat de civiele verzuimrenteregelingen, waarbij de fiscale wetgever heeft willen aansluiten, uitgaan van een nog niet betaalde hoofdsom en te compenseren renteschade. Hoofdsom en renteschade ontbreken hier voor zover het betreft de periode dat de Belastingdienst al beschikte over het bedrag van de eerste voorlopige aanslag. De belastingrente wordt daarom beperkt tot de periode 25 maart 2018 tot en met 3 november 2018, zijnde 224 dagen in plaats van 491 dagen. De rente wordt verminderd tot 224/491 van € 1553, zijnde € 708. Het incidentele beroep van X bv is gegrond. Ten overvloede wordt overwogen dat belastingrente wel kan worden berekend over de periode tussen de dagtekening van een aanslagbiljet en de uiterste datum waarop die moet zijn betaald, ook als die vóór het einde van de betaaltermijn is betaald. Deze situatie is namelijk in de wetsgeschiedenis uitdrukkelijk aan de orde gekomen. Kennelijk heeft de wetgever omwille van de uitvoerbaarheid toch een enigszins ruwe berekening van de renteschade beoogd.
Opmerking
Een nieuwe kwestie á la Box3?
Het voelt alsof het belastingrenteschip door een ijsberg averij heeft opgelopen, maar nog niet weet dat het schip uiteindelijk zinkt. Zie hieronder.
Heeft de belastingdienst een mening over de door het Hof gemelde verdwenen compensatiegedachte (die lijkt nu nieuw leven te zijn ingeblazen) en de actuele verzuimgedachte (die lijkt iets van de glans te hebben verloren) in de belastingrente regeling? En hoe dit dan staat tegenover de ten overvloede opmerking van de Hoge Raad, dat de wetgever “een enigszins ruwe berekening van de renteschade in zoverre heeft beoogd”. Daarmee een uitzondering laat bestaan op haar verbod rente te berekenen over een niet aanwezige hoofdsom (omdat de Belastingdienst reeds over het geld beschikte)? En of hier een golf aan verzoeken ambtshalve vermindering uit voort kan vloeien á la de Box3 kwestie, ondanks de belemmering vanwege nieuwe jurisprudentie? En wat dat dan de schatkist gaat kosten?
Overigens wordt in het voorgestelde art. 30ia AWR geregeld dat de inspecteur de in rekening gebrachte belastingrente kan verminderen. In de Fiscale verzamelwet 2023 worden wijzigingen voorgesteld met betrekking tot de regeling voor belasting- en invorderingsrente. De voorgestelde maatregel heeft volgens de staatssecretaris een vergelijkbaar effect als het arrest van de Hoge Raad van 18 november 2022
Ricky Turpijn