Heeft de stas de bladzijde van de menselijke maat echt overgeslagen?

NDFR 20/01/22
Bron: Gerechtshof Den Haag 13-01-2022 BK-21/00360 ECLI:NL:GHDHA:2022:9 https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHDHA:2022:9

Samenvatting


Artikel 13bis Wet LB 1964; privégebruik auto. Belanghebbende en zijn echtgenote werken voor dezelfde werkgever, die een auto feitelijk aan belanghebbende en – tot aan haar overlijden – zijn echtgenote ter beschikking heeft gesteld. Dat betekent dat de bijtelling voor privégebruik in redelijkheid moet worden verdeeld en de naheffingsaanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Belanghebbendes beroep op de hardheidsclausule slaagt niet. Ten overvloede overweegt het Hof dat een beleidsmatige en categorische uitsluiting van de hardheidsclausule zich niet verhoudt met de van de staatssecretaris van Financiën gevraagde zorgvuldigheid bij het voorbereiden van besluiten.

Opmerking.

Een bijzonder zuur gevalletje waterschade, die tot heuse consequenties voor niet alleen de loonheffing leidt. Wat is er aan de hand?

Een unieke situatie deed zich voor, waarbij man en vrouw van dezelfde werkgever ieder een auto ter beschikking krijgt. In normale situaties leidt dat tot een bijtelling voor privégebruik auto bij zowel man als vrouw. Echter, de man heeft voor zijn autogebruik een verklaring geen privégebruik, een bijtelling van nihil voor de loonheffing dus. De vrouw heeft die niet en krijgt een bijtelling aan haar broek voor de loonheffing. Ongelukkigerwijs overlijdt de vrouw medio het jaar (2019). De werkgever neemt de oorspronkelijke auto van de man in en stelt de auto van de vrouw ter beschikking aan de man voor het restant van het jaar (2019). De man trekt daarop de verklaring geen privégebruik in (immers, zijn auto heeft de werkgever ingenomen). Hij kan echter niet aantonen, dat hij met de twee auto’s minder dan 500 km privé (in 2019) heeft gereden. De sanctie: de man krijgt over het hele jaar een bijtelling voor het privé gebruik van zijn ingenomen auto. De Loonheffing daarover wordt nageheven. Terwijl over de eerste helft van het jaar (2019) bij het in leven zijn van de vrouw ook al een bijtelling heeft plaatsgevonden voor haar auto (nu van haar man), waarover loonheffing is afgedragen. Dus een doodzonde in belastingland: dubbele heffing.

Niets aan de hand, als je beroep kan doen op de hardheidsclausule van art 63 AWR. Helaas pindakaas. Voor privégebruik auto staat deze clausule niet open. Zuur dus voor de man.

De man legt de casus voor aan de rechtbank. Nu doet de rechter iets wat niet eerder is gedaan. Hij doet net alsof de hardheidsclausule wel van toepassing is en brengt de naheffing terug tot nihil. De naheffingsaanslag voldoet in de ogen van de rechter niet aan het beginsel van evenredigheid. Wat bij de inspecteur niet in goede aarde valt en deze in hoger beroep gaat. De hogere rechter heeft begrip voor de actie van de rechtbank, maar oordeelt toch dat de rechtbank buiten haar boekje gaat. Immers, tegen de uitspraak ex art 63 AWR staat geen beroep open, anders dan bij de civiele collega’s. Het Hof doet nu een discutabele aanvulling van de feiten. Omdat de werkgever niet toezicht heeft gehouden op het gebruik van de auto van de man kan niet uitgesloten worden, dat de vrouw daar ook privé in heeft gereden. Het hof schat in dat dat voor 50% is gebeurd. Daardoor is is de bijtelling bij de man te hoog en dus ook de naheffingsaanslag. Die wordt dus voor de helft verminderd. Een invoelend Hof, dus. De vraag is wat het Hof doet in een volgende casus, als de inspecteur of belanghebbende de feiten aanvult, omdat dat goed uitkomt. Daar kan het Hof nog eens last van hebben.

Maar de rechter laat het er niet bij zitten. De staatssecretaris wordt gevraagd om nog eens zijn negatieve beslissing ex art 63 AWR te heroverwegen, maar nu langs de lijnen van zorgvuldigheid en evenredigheid. Daar heeft de staatssecretaris namelijk geen woord aan gewijd. De rechter noemt het niet, maar de rechtsontwikkeling na de toeslagen affaire zoals ingezet door de Raad van State heeft de staatssecretaris volgens de rechter kennelijk gemist. En dat is ook een doodzonde. Desondanks is het voor de ontwikkeling van het recht wel interessant het oordeel van de Hoge Raad te vragen. Wie van de partijen durft?

Rechtsoverweging 5.6.2 Hof.

5.6.2. Vooropgesteld wordt dat toepassing van de hardheidsclausule is voorbehouden aan de minister van Financiën, dan wel de staatssecretaris van Financiën, en dat de beslissing deze al dan niet toe te passen niet is onderworpen aan de beoordeling van de belastingrechter. Bovendien is de belastingrechter niet bevoegd de hardheidsclausule als zodanig toe te passen, ook al zou dit in een situatie als de onderhavige, uit oogpunt van een effectieve rechtsbescherming wel wenselijk zijn, omdat belanghebbende de weigering van de staatssecretaris van Financiën om de hardheidsclausule toe te passen alleen aan de burgerlijke rechter als restrechter kan voorleggen. Belanghebbendes beroep op de hardheidsclausule kan dus niet slagen, hoezeer het oordeel van de Rechtbank op dit punt ook invoelbaar en begrijpelijk is. Voorts moet erkend worden dat het noodzakelijk is dat de staatssecretaris van Financiën zich terughoudend opstelt bij toepassing van de hardheidsclausule met betrekking tot het privégebruik van een ter beschikking gestelde auto. De in deze zaak toegepaste beleidsmatige en categorische uitsluiting van de hardheidsclausule verhoudt zich echter niet met de van de staatssecretaris van Financiën gevraagde zorgvuldigheid bij het voorbereiden van besluiten. Indien de werkgever het volledige kalenderjaar aan zowel belanghebbende als zijn echtgenote een auto ter beschikking had gesteld, zou de onderhavige casus zich niet hebben voorgedaan. Het onderhavige geschil is een direct gevolg van het overlijden van de echtgenote van belanghebbende en dit noopt tot een zorgvuldige afweging van alle betrokken belangen. De staatssecretaris van Financiën zou het tot zijn verantwoordelijkheid hebben moeten rekenen dat hij bij de motivering van zijn beslissingen over de hardheidsclausule blijk had gegeven van toepassing van het zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel (vgl. artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht). Dan had een schrijnende situatie als hier aan de orde mogelijk voorkomen kunnen worden. Gelet op het hiervoor – naar het Hof zich realiseert: ten overvloede en daarom partijen en de staatssecretaris van Financiën niet bindend – overwogene, geeft het Hof de staatssecretaris van Financiën in overweging het beroep van belanghebbende op de hardheidsclausule opnieuw te beoordelen.

Ricky Turpijn

Aanbevolen artikelen

Een reactie plaatsen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *