Citaat William Shakespear: “Hebt gij een vriend beproeft en trouw bevonden, zo klem hem aan uw ziel met stalen band.”

Taxlive 24/12/24 VNVandaag 23/12/24
Bron: Hoge Raad 20-12-2024 23/00058 ECLI:NL:HR:2024:1909

https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:HR:2024:1909

X bv behoort tot het Zorg van de zaak-concern en is actief op de markt van arbeid en gezondheid. In 2014 wordt een samenwerkingsverband aangegaan met stichting Q. Q heeft ten doel de bevordering van de gezondheidszorg in het algemeen en heeft recht op toepassing van de VPB-zorgvrijstelling (art. 5 lid 1 onderdeel c Wet VPB 1969). Eind 2014 wordt Q omgezet in een bv (Q bv) en houdt X bv de aandelen in Q bv. X bv en Q bv vormen vervolgens een fiscale eenheid voor de VPB. In geschil is of de VPB-zorgvrijstelling van toepassing is op Q bv en of Q bv voldoet aan de winstbestemmingseis (art. 4 Uitv.besl. VPB 1971). Rechtbank Den Haag oordeelt dat Q bv niet voldoet aan de winstbestemmingseis en de zorgvrijstelling niet van toepassing is.

Hof Den Haag (V-N 2023/13.1.4) oordeelt dat Q bv niet voldoet aan de winstbestemmingseis. Uit de statuten blijkt namelijk dat het resultaat ter vrije beschikking staat van de algemene vergadering van aandeelhouders. De statuten stellen geen beperkingen aan de hoedanigheid van de aandeelhouder voor wat betreft de aanwending van de winst in de vorm van een winstuitkering. Van belang is dat de statuten de mogelijkheid openlaten dat Q bv haar winstreserves uitkeert aan X bv, bijvoorbeeld na het beëindigen van haar medische werkzaamheden, terwijl X bv niet kwalificeert voor toepassing van de zorgvrijstelling. De winst kan dan ook worden aangewend voor andere doeleinden dan ten bate van een op grond van art. 5 lid 1 onderdeel c Wet VPB 1969 vrijgesteld lichaam of algemeen maatschappelijk belang. Het hof bevestigt de rechtbankuitspraak. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

In de laatste dagen van een jaar strijden de zorgverzekeringsmaatschappijen altijd om de gunst van de klant. Daarbij is de hoogte van de premie een concurrerende factor. De doorberekening van kosten van zorgverleners, zoals een ziekenhuis, aan de verzekeringsmaatschappijen zal daar een rol in spelen. Kosten, waaronder commercieel gezien ook de vennootschapsbelasting valt. Theoretisch zal een zgn. zorgvrijstelling voor de vennootschapsbelasting die kosten dus drukken. Die vrijstelling is er niet voor niets: het bespaarde belastinggeld komt toe aan de zorg en moet in de zorg blijven. Een mogelijke uitkering aan aandeelhouders, zoals van een BV, is dan uit den boze op straffe van het verlies van de vrijstelling. Ook al is er een verbod op uitkering in de statuten. Geholpen door de discussie over het toelaten van winstgerechtigde aandeelhouders in de zorg, is het aanlokkelijk om de grenzen van de statuten op te zoeken. Dat gebeurt in onderstaande casus.

In de uitspraken van de Rb en het Hof (met steun van HR art 81 RO 10 dagen voor het einde van 2024), krijgt belanghebbende het lid op de neus.

Een stichting, waarin een algemeen basisziekenhuis is ondergebracht, met zorgvrijstelling is omgezet in een BV, een toegelaten instelling in de zin van de WTZi. In dat geval speelt de vermogensklem van art 2:18, lid 6 BW een rol. Uiteindelijk is in geschil of deze zorgBV in 2014 ook onder de zorgvrijstelling valt. De aandelen van deze zorgBV zijn in handen van een financiële Holding, onderdeel van een concernstructuur. Nu de zorgBV opgenomen is in de fiscale eenheid voor de Vpb met de Holding, is deze Holding de belanghebbende in dit geschil. Er speelt ook nog een kwestie over het verrekenen van voorvoegingsverliezen van de Holding met de winst van de zorg BV bij de rechtbank, maar dat punt speelt niet meer in hoger beroep.

Niet in geschil was, dat de zorgBV als ziekenhuis voldoet aan de eis van zorgwerkzaamheden volgens de zorgvrijstelling, maar discussie met de inspecteur is er over de mogelijkheid om de winst aan te wenden als winstuitkering aan aandeelhouders die geen vrijgesteld zorglichaam zijn of aan een algemeen maatschappelijk belang, de winstbestemmingseis of zgn. winstklem van art 4 UB.

Daarbij baseren Rb en Hof zich voornamelijk op de statuten. Interessant is de verhouding tussen de fiscale winstklem en de civielrechtelijke vermogensklem na omzetting van een stichting in een BV ogv art 2:18, lid 6 BW. Uit de statuten moet blijken dat het vermogen dat de stichting bij de omzetting heeft en de vruchten daarvan slechts met toestemming van de rechter anders mogen worden besteed dan voor de omzetting was voorgeschreven. De appelrechter lijkt voorzichtige stappen te zetten in de richting van het belang van de civielrechtelijke vermogensklem.

Het Hof serveert de argumenten van belanghebbende af:

– dat winst slechts wordt uitgekeerd, als en voor zover toegestaan door de WTZi, neemt niet weg, dat deze bepaling geen beperkingen stelt aan de hoedanighid van de aandeelhouder.

– de zorgBV kan haarwinstreserves uitkeren aan belanghebbende, die niet voor de zorgvrijstelling kwalificeert, na het beëindigen van haar medische werkzaamheden

– mogelijkheid van uitkering geldt in ieder geval voor winsten die niet als vruchten van het op grond van artikel 2:18, lid 6 BW beklemde vermogen zijn aangemerkt.

– de vruchten van het beklemde vermogen zijn niet alleen voor 2014 maar ook voor toekomstige jaren bij aandeelhouders- en bestuursbesluit op nihil vastgesteld;

– substantiële commerciële winsten zijn toegevoegd aan de vrij uitkeerbare algemene reserve (niet aan het beklemd vermogen van 17,5 mln)

– toegestaan is het inkopen van aandelen door de zorgBV zonder enige beperking, ingeval daaraan voorafgaand meer aandelen worden uitgegeven op grond van de statuten.

– Het feit dat de zorgBV alleen kan worden aangemerkt als toegelaten instelling in de zin van de WTZi als zij geen winstoogmerk heeft, doet er niet aan af dat zij feitelijk (substantiële) winsten heeft behaald (“het lichaam, zo het winst behaalt”) en dat deze winsten op grond van de statuten konden worden aangewend voor andere doeleinden dan als bedoeld in de winstbestemmingseis van artikel 4 Uitvoeringsbesluit.

Ricky Turpijn

Aanbevolen artikelen

Een reactie plaatsen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *