Terechte uitspraak. Maar gemakzuchtige en onjuiste verwijzing van rechter naar het dictum van collega rechter bij dezelfde rechtbank.
Taxlive 14/01/2022
Rb. Noord-Holland, 07-01-2022, nr. AWB – 20 , 755
https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBNHO:2022:65
Samenvatting
IB. Aanslag. Specifieke zorgkosten. Proceskostenvergoeding bezwaarfase, Beroep ongegrond. Kosten niet aannemelijk gemaakt, reeds vergoed door zorgverzekering of niet aftrekbaar wegens ontbreken wettelijke grondslag. Proceskostenvergoeding bezwaar terecht afgewezen wegens ontbreken verwijtbaarheid verweerder. Geen Immateriële schadevergoeding op grond van procederen tegen beter weten in in bezwaar en in beroep.
Opmerking.
Een terechte uitspraak. Als je de aftrekpost niet wil onderbouwen, dan moet je de overbelaste rechtspraak daar niet mee lastig vallen. Hopelijk laat gemachtigde het hierbij. Rechter Van Walderveen bij rechtbank Noord-Holland verwijst in RO 24 over de immateriële schadevergoeding naar een uitspraak van collega rechter De Soeten bij dezelfde rechtbank.
RO 24. … De rechtbank sluit zich daarom aan bij de jurisprudentie waarin is bepaald dat het uitsluitend aanvoeren van een tegen beter weten in ingenomen standpunt niet leidt tot te vergoeden spanning en frustratie. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van deze rechtbank van 23 december 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:12324. …
https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBNHO:2021:12324
De rechtbank uitspraak van 23/12/2021.
Bij uitspraak op bezwaar is eiser in het gelijk gesteld ten aanzien van het partijen verdeeld houdende belastinggeschil en is hem een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend. Vanaf dat moment is er ook geen sprake meer van rechtens te honoreren spanning en frustratie bij eiser. De grief in beroep dat de wegingsfactor te laag is vastgesteld bij de proceskostenvergoeding, doet daar niet aan af.
Rechter De Soeten aldaar wijst in RO 6 op het overzichtsarrest Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252 over de immateriële schadevergoeding en geeft er een samenvatting van.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2016:252
RO 6. “De rechtbank neemt bij het verzoek tot toekenning van een immateriële schadevergoeding het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, als uitgangspunt. Daaruit volgt dat het rechtszekerheidsbeginsel ertoe noopt dat de beslechting van belastinggeschillen binnen een redelijke termijn plaatsvindt. Voor de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn is geschied indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen, uitspraak doet. In deze termijn is derhalve de duur van de bezwaarfase inbegrepen. De in dit verband in aanmerking te nemen termijn begint als regel te lopen op het moment waarop de inspecteur het bezwaarschrift ontvangt en eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet in de procedure met betrekking tot het geschil dat de belastingplichtige en de inspecteur verdeeld houdt. In belastingzaken wordt, indien de redelijke termijn is overschreden, behoudens bijzondere omstandigheden, verondersteld dat de belanghebbende immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie.”
Kennelijk waren er bijzondere omstandigheden in de casus, waardoor die spanning en frustratie afwezig waren.
RO 9. “De rechtbank is van oordeel dat in de onderhavige zaak bijzondere omstandigheden zijn aan te wijzen op grond waarvan de spanning en frustratie gedurende deze termijn niet langer geacht kan worden aanwezig te zijn. De procedure en de in aanmerking te nemen termijn eindigt als over het geschil en alle daarmee samenhangende kosten is beslist (zie CRvB 23 juli 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN2530). Bij uitspraak op bezwaar van 21 april 2020 is eiser in het gelijk gesteld ten aanzien van het partijen verdeeld houdende belastinggeschil en is hem een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend. Daarmee is er naar het oordeel van de rechtbank vanaf dat moment ook geen sprake meer van rechtens te honoreren spanning en frustratie bij eiser.”
Dit verwijsspelletje van rechter Van Walderveen naar zijn collega De Soeten zou enige grond hebben, indien De Soeten in RO 9 zich ook heeft uitgelaten over het tegen beter weten in procederen. Dat is volgens mij niet het geval of wellicht indirect. Of heeft rechter Van Walderveen slechts willen wijzen op het door collega De Soeten genoemde overzichtsarrest van de HR? Dat is wel heel gemakzuchtig. Of heeft rechter Van Walderveen gemeend, dat zijn verwijzing voldoende zou zijn voor gemachtigde J. Klaver, die in beide zaken optrad? Als burger heb ik recht op meer uitleg dan deze slordige, onduidelijke verwijzing.
Ricky Turpijn