Citaat Will Rogers: “Good judgment comes from experience, and a lot of that comes from bad judgment.”

Taxlive 24/1/25 VNVandaag 23/1/25
Bron: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 11-09-2024 (publicatie 21-01-2025) 22/01776 ECLI:NL:GHSHE:2024:2866

https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:GHSHE:2024:2866

X is in 1997 opgericht in Luxemburg en bezit onroerende zaken in Nederland. Per 1 april 2018 is een in Nederland wonende ondernemer geregistreerd als de UBO. In 2010 sluit X een huurovereenkomst met een BV, vertegenwoordigd door de UBO, voor de verhuur van een terrein. De inspecteur legt een ambtshalve VPB-aanslag 2018 op naar een belastbaar bedrag van € 21.150. Volgens X is het belastbaar bedrag echter nihil. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X om persoonlijke redenen haar winstmogelijkheid heeft prijsgegeven en dat de fiscale winstberekening daarom moet worden gecorrigeerd. Uit de overgelegde documentatie blijkt namelijk dat het terrein in 2018 zakelijk werd gebruikt door anderen dan X. Ook wordt telkens verhuurd aan partijen die zijn verbonden met (de UBO van) X. Volgens de rechtbank maakt de inspecteur een zakelijke huurprijs van € 21.150 aannemelijk. De aanslag blijft in stand. X gaat in beroep.

Hof ‘s-Hertogenbosch oordeelt dat inspecteur aannemelijk maakt dat vanaf 1 april 2018 een zakelijke huur tot de winst van X moet worden gerekend. Sinds die datum staat het terrein namelijk geheel ter beschikking van de UBO van X. Volgens het hof zou X, indien zij het terrein in gebruik zou hebben gegeven aan een onafhankelijke partij, daarvoor een vergoeding hebben bedongen. Met betrekking tot de hoogte van de huur is de inspecteur er echter niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat deze € 21.500 bedraagt. De inspecteur maakt volgens het hof niet een hogere huur aannemelijk dan € 13.500 (5% van de verlaagde WOZ-waarde van € 270.000). Met kosten is terecht geen rekening gehouden. Het ligt op de weg van X om de kosten aannemelijk te maken, maar X komt slechts met blote beweringen over het kostenniveau. Het hof verlaagt de aanslag.

De inspecteur heeft een aanslag vennootschapsbelasting 2018 opgelegd, voordat de termijn om aangifte te doen, was verstreken. Het hof is van oordeel dat – ondanks dat de inspecteur zeer voortvarend heeft gehandeld – er geen rechtsregel is die dit verbiedt. Het hof is van oordeel dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat er een zakelijke huur tot de winst van belanghebbende moet worden gerekend, omdat belanghebbende wel een huur zou hebben bedongen van een onafhankelijke partij. De inspecteur heeft echter de hoogte van de zakelijke huur niet aannemelijk gemaakt. Het hof stelt derhalve de huuropbrengst vast op € 13.500.

Het lijkt erop, dat er geen lopend cassatieberoep is, nu de Hofuitspraak dateert van 11/9/24. De inhoud van de casus is interessant, maar interessanter is de niet alledaagse actie van de inspecteur die een ambtshalve aanslag oplegt, voordat de aangifte termijn is verlopen. De rechter zegt, dat er geen wetsartikel is die dit verbiedt. Inderdaad, art 11 AWR zegt daar niets over anders dan dat de inspecteur de aanslag vaststelt. Maar ik vraag mij af of dit toch niet in strijd is met een beginsel van behoorlijk bestuur, het zorgvuldigheidsbeginsel. Een beginsel, die belanghebbende naast wel andere niet naar voren heeft gebracht. Tenzij de inspecteur een reden geeft voor zijn handelwijze, die ontbreekt, althans niet door de rechter nader toegelicht.

In de relatie tussen een BV en de dga (als ik het goed begrijp gebruikt de rechtspraak steeds meer de term UBO) is het altijd oppassen geblazen of de onderlinge transacties niet ingegeven zijn door persoonlijke, niet zakelijke motieven. Wat in het huidige tijdsgewricht de vraag doet opkomen of de inspecteur dan niet ambtelijk vooringenomen is. Het lijkt erop, dat de appelrechter daar voor waakt. Het hof stelt namelijk voorop dat, “indien sprake is van een transactie tussen niet gelieerde partijen, in beginsel niet wordt toegekomen aan de beoordeling of (het ontbreken van) een huurvergoeding zakelijk is, omdat dan kan worden verondersteld dat de transactie zakelijk is.” In goed Nederlands, handelen ‘at arms length’. Het Hof vervolgt zonder het subjectieve element in die relatie als risico te benoemen. Namelijk, “voor een correctie van de winst is op grond van art 8, lid 1, Wet Vpb in samenhang met art 3.8 Wet IB 2001 aanleiding, indien belanghebbende in de betrekking met haar grootaandeelhouder dan wel haar bestuurder ter zake van hun onderlinge rechtsverhoudingen voorwaarden is overeengekomen, die afwijken van voorwaarden die in het economische verkeer door onafhankelijke partijen zouden zijn overeengekomen.” Opvallend is, dat het Hof ook de relatie met de bestuurder noemt. Dat zal niet de bedoeling zijn.

Het oordeel van het Hof komt neer op het leerstuk van winstontgaan. De BV laat zich de huuropbrengst als winst ontgaan ten behoeve van de dga, vindt het Hof. Uiteindelijk zal die gemiste winst wel via een kasrondje als uitdeling door de dga/UBO zijn genoten. De hoogte van de gemiste huuropbrengst rest dan nog. De inspecteur berekent die bij aanslag als 5% van de WOZ. Met die 5% is belanghebbende eens, maar de rechter constateert, dat de inspecteur de ongecorrigeerde, te hoge WOZ heeft gebruikt, wat er verder zij van de argumenten van de inspecteur, dat de huurinkomsten niet te hoog zijn vastgesteld. Een soort ‘ex aeqo ac bono’, in goede justitie. Belanghebbende krijgt voor een deel gelijk.

Ricky Turpijn

Aanbevolen artikelen

Een reactie plaatsen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *