Citaat John Wyndham: “In een ziekenhuis is het heiligste voorwerp de klok”
Taxlive 1/1/22 VNVandaag 30/11/22
Bron: Gerechtshof Den Haag 29-11-2022 BK-21/00727 ECLI:NL:GHDHA:2022:2333
https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHDHA:2022:2333
Samenvatting
Belanghebbende, X bv, behoort tot het Zorg van de zaak-concern en is actief op de markt van arbeid en gezondheid. In 2014 wordt een samenwerkingsverband aangegaan met stichting Q. Q heeft ten doel de bevordering van de gezondheidszorg in het algemeen en recht op toepassing van de VPB-zorgvrijstelling (art. 5 lid 1 onderdeel c Wet VPB 1969). Eind 2014 wordt Q omgezet in een bv (Q bv) en houdt X bv de aandelen in Q bv. X bv en Q bv vormen vervolgens een fiscale eenheid. In geschil is of de VPB-zorgvrijstelling van toepassing is op Q bv en of Q bv voldoet aan de winstbestemmingseis (art. 4 Uitv. besl. VPB 1971). Rechtbank Den Haag oordeelt dat Q bv niet voldoet aan de winstbestemmingseis en dat de zorgvrijstelling niet van toepassing is.
Hof Den Haag oordeelt dat Q bv niet voldoet aan de winstbestemmingseis. Uit de statuten blijkt namelijk dat het resultaat ter vrije beschikking staat van de algemene vergadering van aandeelhouders. De statuten stellen geen beperkingen aan de hoedanigheid van de aandeelhouder voor wat betreft de aanwending van de winst in de vorm van een winstuitkering. Van belang is dat de statuten de mogelijkheid openlaten dat Q bv haar winstreserves uitkeert aan X bv, bijvoorbeeld na het beëindigen van haar medische werkzaamheden. Dit terwijl X bv niet kwalificeert voor toepassing van de zorgvrijstelling. De winst kan dan ook worden aangewend voor andere doeleinden dan ten bate van een op grond van art. 5 lid 1 onderdeel c Wet VPB 1969 vrijgesteld lichaam of een algemeen maatschappelijk belang. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Opmerking
Zorgvrijstelling? Dan geen mogelijkheid winstuitkering.
Fiscalisten krijgen vaak te maken met de vraag of de zorgvrijstelling van art 5, lid 1 onderdeel c Wet vennootschapsbelasting (Vpb) van toepassing is. Het verzoek is dan afkomstig van een rechtspersoon die zekerheid wenst of 90% van haar werkzaamheden als zorgwerkzaamheden kunnen worden aangemerkt. En zo ja of dan wordt voldaan aan de winstbestemmingseis in art 4 Uitvoeringsbesluit (UB) Vpb, de zgn. winstklemeis. De achtergrond daarvan is, dat gelden uit de zorg in de zorg moeten blijven. Het gaat om grote financiële belangen van bijv. zorgondernemingen die op de scheidslijn van zorg en preventie (geen zorg) werken. Of om zorg (bijv. een ziekenhuis) ondergebracht in een concernstructuur met investeerders als uiteindelijke aandeelhouders. Het verbod van art 4 UB knelt met de maatschappelijke ontwikkeling in de zorg, dat winst behalen én uitkeren aan aandeelhouders (zonder vrijgestelde zorgactiviteiten) lijkt te worden toegestaan. Vaak laat de onderneming het op de aangifte aankomen en soms komt de inspecteur binnen 5 jaar erachter dat de vrijstelling niet juist is en legt een navorderingsaanslag op.
De vraag in onderstaande procedure is of de BV heeft voldaan aan art 4 UB. Zo het winst behaald, moet de BV deze aanwenden voor een publiekrechtelijk lichaam, een lichaam met een zorgvrijstelling of een maatschappelijk belang. De moeder van de BV in de fiscale eenheid, belastingplichtige, heeft geen van deze kwalificaties; zelf een forse investeerder in de BV, die als aandeelhouder zicht heeft op de winstuitkeringen uit de exploitatie van het ziekenhuis. De BV is namelijk het resultaat van een door investeerder vereiste omzetting van een stichting ziekenhuis met grote schulden aan zorgverzekeringsmaatschappijen. De verzekeringsmaatschappijen moesten in ruil voor de investeringen hun claims wel enige tijd in de ijskast leggen. Het vermogen van de stichting moet na omzetting beklemd blijven voor het doel van de stichting.
De statuten zijn voor de toets van art 4 UB leidend volgens het Hof (en eerder de rechtbank). Het Hof heeft de statuten ontcijferd als ware het een geheim spionnenbericht en geoordeeld, dat de BV niet voldoet aan de winstklemeis. Zo kan het gerealiseerde rendement op het beklemd vermogen als winst aangewend worden voor andere doeleinden dan ten bate van een lichaam ex art 4 UB. De navorderingsaanslag is terecht opgelegd.
De stas heeft zijn visie op de zorgvrijstelling in een besluit bekend gemaakt. Het Hof heeft – terecht – een zelfstandige afweging gemaakt. Immers, het besluit is geen wet. Interessant is, dat de stas art 4 UB ruimer invult dan het Hof. Daar moeten de beleidsmakers nog eens over nadenken bij cassatie.
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2019-66223.html
Cassatie? Rechtsvraag, hoewel feitelijke zaak? De BV is een zgn. toegelaten WTZi instelling. Dat de BV alleen kan worden aangemerkt als toegelaten instelling, indien zij geen winstoogmerk heeft, doet er niet aan af dat zij feitelijk (substantiële) winsten heeft behaald en dat deze winsten op grond van de statuten konden worden aangewend voor andere doeleinden dan als bedoeld in de winstbestemmingseis van artikel 4 UB. Het Hof ziet geen grond om voor de uitleg van art 4 UB aan te sluiten bij de bepalingen van de WTZi. Een mooie rechtsvraag voor de Hoge Raad.
Ricky Turpijn