
“De euro komt eraan en het zal een stabiele valuta zijn” (Helmut Kohl)
Taxlive 26/9/25 VNVandaag 25/9/25
Bron: Rechtbank Den Haag 03-09-2025 (publicatie 17-09-2025) SGR 24/9120 ECLI:NL:RBDHA:2025:16668
https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:16668
Samenvatting
In juli 2022 wordt besloten dat X BV haar belang in een deelneming verkoopt. In de periode 25 juli 2022 – 26 mei 2023 wordt het valutarisico dat daarbij wordt gelopen afgedekt via diverse valuta-afdekkingsinstrumenten. Op 24 februari 2023 dient X BV een verzoek in ex art. 13 lid 7 Wet VPB 1969 om de resultaten van de afdekkingsinstrumenten met terugwerkende kracht (vanaf juli 2022) onder de deelnemingsvrijstelling te brengen. De inspecteur wijst dit verzoek af. In de bezwaarfase wordt gedeeltelijk tegemoet gekomen aan het verzoek. Mede op grond van het (hernieuwde) Besluit Deelnemingsvrijstelling (V-N 2024/52.2) worden de resultaten op de valuta-afdekkingsinstrumenten vanaf de datum van het verzoek op 24 februari 2023 onder de werking van art. 13 lid 7 Wet VPB 1969 gebracht. Het bezwaar is afgewezen op het punt van de terugwerkende kracht.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat de resultaten op de valuta-afdekkingsinstrumenten in lijn met het Besluit vanaf de datum van het verzoek op 24 februari 2023 onder de werking van art. 13 lid 7 Wet VPB 1969 zijn gebracht. Voor een (verdere) terugwerkende kracht bestaat geen aanleiding. De rechtbank wijst er daarbij op dat de wet(tekst) in dit geval duidelijk en ook niet voor een andere uitleg vatbaar. De wettekst biedt niet de mogelijkheid om de resultaten onder de deelnemingsvrijstelling te laten vallen indien daar niet vooraf om is verzocht. Voorafgaand aan het afsluiten van de afdekkingsinstrumenten moet om een (goedkeurende) ‘artikel 13, zevende lid’-beschikking worden verzocht. Het gelijk is aan de inspecteur.
Opmerking
Sinds het Kerstarrest 2021 inzake IB Box3 worden de daar genoemde oordelen met de haren erbij gesleept bij de toepassing van andere leerstukken. Zoals in onderstaande uitspraak over een typisch onderwerp uit de vennootschapsbelasting, de art 13, lid 7 beschikking op verzoek.
Een valuta-afdekkingsinstrument vormt een zelfstandige bron van inkomen die in de winst valt. Indien de inspecteur vooraf bij voor bezwaar vatbare beschikking, eventueel onder het stellen van nadere voorwaarden, heeft vastgesteld dat een rechtshandeling strekt tot het afdekken van valutarisico dat met een deelneming wordt gelopen – een valuta-afdekkingsinstrument, behoort een voordeel uit de desbetreffende rechtshandeling tot de voordelen uit hoofde van de deelneming. Die voordelen worden dus niet belast. Dat staat in art 13, lid 7 Vpb.
Vooraf betekent hier voorafgaand aan de rechtshandeling. Bij besluit heeft de stas onder voorwaarden goedgekeurd, dat als een volledig verzoek is ontvangen na de rechtshandeling, voordelen uit de desbetreffende rechtshandeling tot de voordelen uit hoofde van de deelneming behoren, voor zover deze voordelen opkomen nadat het volledige verzoek is ontvangen. De goedkeuring heeft dus geen terugwerkende kracht naar de voordelen opgekomen in de periode tussen de rechtshandeling en de ontvangst van het verzoek.
Belanghebbende had een deelneming voor een bedrag van 29.000.000.000 Taiwanese Dollar (TWD) verkocht in juli 2022. Daarbij is overeengekomen dat betaling zal plaatsvinden in Amerikaanse dollar.
Belastingplichtige heeft uiteindelijk een valutaverlies gerealiseerd op de overeengekomen verkoopprijs. Daartegenover heeft eiseres een corresponderende valutawinst op de valuta-afdekinstrumenten behaald. En op die winst verzoekt belastingplichtige in feb 2023 de deelnemingsvrijstelling toe te passen. De inspecteur staat dat slechts voor een deel toe (vanaf feb 2023, geen terugwerkende kracht naar juli 2022).
Belastingplichtige pleit met een batterij argumenten om terugwerkende kracht: samenhangend waarderen, schending evenredigheidsbeginsel, schending art1 EP gewaarborgde recht op een ongestoord genot van eigendom, verbod op discriminatie, dwang tot eventuele (risicovolle) speculatie (zoals bij het Kerstarrest het geval was), interen op haar vermogen door de belastingheffing op valutaresultaten.
De rechtbank pareert deze argumenten mede op grond van de parlementaire geschiedenis en komt tot de slotsom, dat er geen sprake is van de door belastingplichtige gestelde strijd met doel en strekking van de wet door het niet verlenen van terugwerkende kracht aan de beschikking. De wet staat dat niet toe en het besluit is daarmee in lijn.
De belangrijke rechtsvraag over een terugwerkende kracht van art 13, lid 7 Vpb beantwoordt de rechtbank negatief. Daar zou de hoogste rechter zich toch over moeten uitspreken. Immers, het valutaverlies op de deelneming is niet aftrekbaar, maar de winst op het afdekkingsinstrument is belast. Klinkt niet evenwichtig.
Sprongcassatie? Prejudiciële vraag?
Ricky Turpijn