
Citaat Wiet van Broeckhoven: “Als jij ophoudt met over mij te liegen, zal ik ophouden met over jou de waarheid te zeggen”
Taxlive 17/4/25 VNVandaag 16/4/25
Bron: Rechtbank Gelderland 12-02-2025 (publicatie 15-04-2025) ARN 20/1789 ECLI:NL:RBGEL:2025:1171
https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RBGEL:2025:1171
Samenvatting
Aan X zijn aanslagen vennootschapsbelasting opgelegd over de jaren 2014 t/m 2017. In geschil is de ontvankelijkheid van X’ bezwaren.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de late en niet onderbouwde ontkenning van de ontvangst van de aanslag VPB 2014 door X evident ongeloofwaardig is. Ter zitting is namens X niet verklaard dat zij de aanslag niet heeft ontvangen, maar juist dat de aanslagen standaard naar de accountant werden doorgestuurd. Gelet op de evident ongeloofwaardige ontkenning van de ontvangst van de aanslag gaat de rechtbank zonder bewijs van verzending toch uit van ontvangst van het aanslagbiljet door X. De aanslagen VPB 2015 en 2016 zijn naar het juiste adres verzonden en daarmee rechtsgeldig bekendgemaakt; bezwaren daartegen zijn te laat ingediend. Voor de aanslag VPB 2017 heeft X de ontvangst eveneens betwist, maar de inspecteur heeft verzending aannemelijk gemaakt met een verzendrapport. Er zijn geen omstandigheden aangevoerd die de termijnoverschrijdingen verschoonbaar maken. Het beroep tegen de aanslag VPB 2017 is ontvankelijk en het bezwaar tegen die aanslag is niet-ontvankelijk. Tegen de afwijzing van de verzoeken om ambtshalve vermindering staat geen beroep open. X beroepen deels gegrond en deels ongegrond.
Opmerking
Mooi die omfloerste juridische taal. Als de rechter zegt, dat er “evident sprake is van een ongeloofwaardige ontkenning van de ontvangst van de aanslag Vpb 2014”, dan staat dat gelijk aan een ander gevleugelde slogan, ‘bezijden de waarheid’ en in straattaal: “U liegt”. Maar dat zou in dit tijdsgewricht grensoverschrijdend taalgebruik zijn. De rechtbank somt daarbij allerlei feiten en omstandigheden, die dat oordeel best rechtvaardigen. In hoger beroep is grote kans, dat dat oordeel stand houdt. Maar aan dat oordeel koppelt de rechtbank vervolgens het gevolg, dat de inspecteur dan niet aan zijn door de HR opgedragen bewijslast hoeft te voldoen, dat de aanslag is afgegeven aan een met name te noemen postbedrijf. De inspecteur heeft daarover ook niets ingebracht.
Die wijsheid haalt de rechtbank bij collega-lagere rechters en de hoogste niet fiscale rechter, de CrvB, die zich in die termen eerder hebben uitgedrukt en die de rechtbank in dit geval van toepassing acht.
Over meerdere jaren heeft belastingplichtige aanslagen Vpb ontvangen, waarvan die over 2014 ambtshalve is opgelegd, omdat de aangifte niet is ingediend. Enige jaren later dient de belastingplichtige alsnog de aangifte Vpb 2014 in, die de inspecteur aanmerkt als een te laat en dus niet ontvankelijk bezwaar, wat als verzoek om een vermindering na beoordeling ook wordt afgewezen. Een nadere reactie wordt door de inspecteur doorgestuurd naar de rechtbank als beroepschrift. Pas dan komt belastingplichtige met de stelling, dat de aanslag Vpb 2014 nooit is ontvangen.
De rechtbank vindt, dat de bezwaren terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. De beroepen zijn daarom ongegrond. Er staat geen beroep open tegen een afwijzende beslissing op een verzoek om ambtshalve vermindering, zodat de rechtbank de beroepsgronden die daarop zien niet kan behandelen.
De vraag is of de HR mee zal gaan met het oordeel, dat als er “evident sprake is van een ongeloofwaardige ontkenning van de ontvangst van de aanslag” de inspecteur de verzending van de aanslag niet aannemelijk hoeft te maken. Dit zou dan indruisen tegen zijn eigen jurisprudentie.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:HR:2022:875
Ricky Turpijn