Een onzorgvuldige uitspraak van de rechtbank.

Taxlive 12/04 2022
Bron: Rechtbank Noord-Nederland 11-03-2022 (publicatie 06-04-2022) AWB – 21 _ 546 ECLI:NL:RBNNE:2022:804

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBNNE:2022:804

Samenvatting

De inspecteur heeft aan X een aanslag IB/PVV opgelegd over het jaar 2016. Hij heeft daarin geen arbeidskorting verleend. X stelt dat er sprake is van verboden discriminatie door voor het recht op toepassing van (de verhoogde) arbeidskorting onderscheid te maken tussen werkenden en niet-werkenden. Ook stelt X dat de inspecteur het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel heeft geschonden.

Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat geen sprake is van schending van het discriminatieverbod. Het toekennen van het recht op arbeidskorting aan belastingplichtigen die loon uit tegenwoordige dienstbetrekking genieten is gebaseerd op redelijke grond, namelijk het stimuleren van het verrichten van arbeid.

Ook van schending van het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel is geen sprake. De inspecteur heeft X meerdere malen in de gelegenheid gesteld om zijn standpunten naar voren te brengen, en heeft gemotiveerd waarom hij het bezwaar heeft afgewezen.

Opmerking

De rechtbank (rechter G. Kattenberg) geeft een doorwrocht oordeel. Zo lijkt het. Hij neemt daarbij de tot nu bekende jurisprudentie van het EVRM tot zich. Van een schending van het discriminatieverbod is – voor zover hier van belang – sprake indien gelijke gevallen ongelijk behandeld worden en voor die ongelijke behandeling geen redelijke en objectieve rechtvaardiging bestaat, of indien er geen redelijke verhouding bestaat tussen de maatregel die het onderscheid maakt en het daarmee beoogde gerechtvaardigde doel. Bij het beantwoorden van de vragen of gevallen als gelijk moeten worden beschouwd, en of er een redelijke en objectieve rechtvaardiging bestaat gelijke gevallen op verschillende wijze te behandelen, komt de fiscale wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toe. Dit is dus het kader waarbinnen de rechtbank oordeelt.

Daarbij neemt de rechter ook nog de totstandkoming en het oordeel van de Hoge Raad over discriminatie van de arbeidskorting. De slotsom is, dat het toekennen van het recht op arbeidskorting niet is gebaseerd op een onderscheid op basis van aangeboren kenmerken van een persoon. Verder is toekennen van het recht op arbeidskorting aan belastingplichtigen die loon uit tegenwoordige dienstbetrekking genieten ook niet van redelijke grond ontbloot, omdat de wetgever daarmee heeft beoogd het verrichten van betaalde arbeid te stimuleren. Van schending van het discriminatieverbod is zodoende geen sprake.

Het voorgaande geldt evenzo voor de verhoging van de arbeidskorting in 2016. Het toepassen van een belastingverlaging en de wijze waarop dat gebeurt, is primair een politieke beslissing. Het is de rechtbank niet gebleken dat de (belasting)wetgever in dezen de zeer ruime beoordelingsmarge die hem toekomt bij deze keuze te buiten is gegaan. Het beroep van eiser slaagt in zoverre niet. Aldus rechter Kattenberg.

Een mooi oordeel, toch? Neen dat dacht ik niet. Heeft de rechter nu geconstateerd, dat gelijke gevallen ongelijk behandeld worden? Neen. Dat is namelijk het eerste wat de rechter moet constateren om discriminatie van stal te halen. Het gaat hier om werkenden/inkomsten uit tegenwoordige arbeid versus niet werkenden/inkomsten uit vroegere arbeid. Belastingplichtige valt onder de laatste categorie. Dus er is sprake van ongelijke gevallen. Die dus ook ongelijk behandeld mogen worden. NB: de rechter wijst hiertoe op het arrest van de Hoge Raad van 28/1/2005, die oordeelde dat een wajong gerechtigde na aanvulling op het loon niet een gelijk geval is als zijn collega die zonder uitkering hetzelfde loon heeft gekregen. Het zijn geen gelijke gevallen en dus is er geen discriminatie.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2005:AS4112

Een redelijke grond kan er zijn voor een ongelijke behandeling van gelijke gevallen, dus discriminatie. Maar dan moet die discriminatie eerst worden geconstateerd. Rechter Kattenberg constateert dat er geen discriminatie is op grond van art 1 van de Grondwet, maar springt meteen naar de redelijke grond voor discriminatie. Zegt hij nu dat er wel sprake is van discriminatie of geeft hij alleen een persoonlijke overweging? Hij heeft immers nog niet geconstateerd, dat er sprake is van gelijke gevallen die ongelijk behandeld worden (werkenden versus niet werkenden). Dat is dus niet juist. Impliciet lijkt hij op grond van het eerder genoemde arrest geen discriminatie te zien. Hij had dan kunnen volstaan met het oordeel, dat er geen sprake is van gelijke gevallen en daarom dus geen discriminatie. Het oordeel wijzigt verder niet.

Veel gepensioneerden zullen met belastingplichtige meevoelen. Mogelijk, dat hoger beroep wordt aangetekend op grond van een onzorgvuldige uitspraak. Maar uiteindelijk zal linksom (geen discriminatie) of rechtsom (wel discriminatie, maar met een redelijke grond) de Hoge Raad belastingplichtige geen gelijk geven.

Ricky Turpijn

Aanbevolen artikelen

Een reactie plaatsen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *