Citaat J van Reen: “Pensioen: fase tussen werk en zerk”
Taxlive 18/5/2022
Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant 12-05-2022 (publicatie 16-05-2022) AWB – 20 _ 8165
https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBZWB:2022:2591
Tussenuitspraak
https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBZWB:2022:66
Samenvatting
Belanghebbende, fiscalist X, houdt via zijn bv’s aandelen in een Spaanse vennootschap. De zetels van de bv’s worden per 1 augustus 2015 verplaatst naar België en X emigreert op 5 augustus 2015 naar Spanje. Voor het jaar 2015 doet X aangifte naar een negatief inkomen uit werk en woning van € 6544. De inspecteur corrigeert het inkomen op diverse punten, waarbij hij het belastbaar inkomen uit werk en woning stelt op € 1,1 mln en het belastbaar inkomen uit ab op 1,6 mln. X is het hier niet mee eens. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de correcties met betrekking tot de uitdeling en de hypotheekrenteaftrek onterecht zijn. Na heropening van het onderzoek is alleen nog in geschil of de pensioen- en lijfrenteaanspraak, door de zetelverplaatsing, in aanmerking moeten worden genomen als loon uit vroegere dienstbetrekking.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat het EU-recht zich verzet tegen heffing over de pensioen- en lijfrenteaanspraken van X in verband met de zetelverplaatsing van de bv’s naar België. De rechtbank overweegt daarbij dat een belemmering van het vrije dienstenverkeer aanwezig is. Zonder de zetelverplaatsing van de bv’s zouden de pensioen- en lijfrenteaanspraak van X op de bv’s namelijk niet worden aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking. De enkele vestiging in een andere EU-lidstaat zorgt dat dit wel het geval is omdat de bv’s daardoor niet langer een toegelaten Nederlands eigenbeheerlichaam zijn. Verder merkt de rechtbank nog op dat de procedure gecompliceerder wordt omdat de inspecteur geen beslissing wil nemen op het – weliswaar late – verzoek van X om aanwijzing van de bv’s als toegelaten buitenlandse verzekeraar. Ook wordt meegewogen dat de inspecteur, die over de aanwijzing moet beslissen, heeft aangegeven dat hij het resultaat van de onderhavige procedure afwacht. Een en ander maakt volgens de rechtbank dat sprake is van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en het grondrecht op een doeltreffende voorziening in rechte, zoals gewaarborgd door art. 47 Handvest. De rechtbank stelt X in het gelijk en vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.544 negatief.
Opmerking
Kan de inspecteur op grond van zijn vergelijkbare-voorwaarden-betoog (zie ro 2.7) eraan ontkomen de BV’s aan te wijzen als verzekeraar ex art 18 LB en dat de verplaatsing van de BV’s naar België niet tot gevolg heeft, dat de aanspraken als loon uit dienstbetrekking worden aangemerkt? Het verzoek, daartoe pas gedaan ter zitting, is op tijd (zegt ook de inspecteur); indien de BV’s willen voldoen aan de voorwaarden in art 19a, lid 1 onderdeel e LB dan staat aan aanwijzing niets in de weg, toch? De inspecteur vindt de BV’s niet te goeder trouw. Mogelijk, dat hij van de rechtbank (rechter Pauwels) eerst wil weten of dat een grond is om niet aan te wijzen. Die beoordeling wil de inspecteur pas na de procedure doen. Althans, dat zie ik als enige verklaring voor de handelwijze van de inspecteur. Daar wijdt de rechter verder geen woorden aan. Immers, het criterium ‘niet te goeder trouw’ staat nergens als grond in de wet benoemd. Mogelijk, dat de rechter niet zorgvuldig met het argument van de inspecteur is omgegaan, maar dat had de inspecteur dan maar beter over het voetlicht moeten brengen.
En dat brengt mij meteen bij de waarde van deze uitspraak. De Unierechtelijke conclusie van de rechter (een belemmering van een vrijheid; ro 2.9) komt niet goed tot zijn recht. Immers, of er een rechtvaardiging is voor die belemmering wordt niet alleen vanuit het Unierecht beantwoord, maar ook vanuit het handelen van de inspecteur (nalaten aan te wijzen, waardoor schending van beginsel van rechtszekerheid). Knappe redenering van rechter Pauwels in ro 2.12. Voor dat handelen krijgt de inspecteur dus wel het lid op de neus: de verplaatsing van de BV’s naar België (en de dga naar Spanje) leidt niet tot het omkeren van de pensioen/lijfrente aanspraak tot loon uit dienstbetrekking. Dat betekent overigens, dat na zetelverplaatsing de pensioenschuld op de balans blijft staan. Wel zonde van de onbeantwoorde rechtsvraag over de rechtvaardiging.
De inspecteur staat nog niet mat. De inspecteur kan het spel in hoger beroep weer op de wagen zetten door alsnog het verzoek om aanwijzing af te wijzen op grond van te kwader trouw. Alleen al nuttig om antwoord te krijgen op de interessante rechtsvraag over de rechtvaardiging van de belemmering van de vrijheid van dienstverlening voor de praktijk. Hoewel de vraag is wat in het algemeen het nut is van een appelrechter in fiscale zaken, is dit nu wél een gelegenheid om dat nut te bewijzen.
Ricky Turpijn