Citaat Johan Cruijff: “Voordat ik een fout maak, maak ik die fout niet”

Taxence 7/4/23
Bron: Rechtbank Noord-Holland 23-03-2023 (publicatie 06-04-2023) AWB – 21 _ 4509 ECLI:NL:RBNHO:2023:2965

https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:RBNHO:2023:2965

Samenvatting

Twee bedrijven die zijn opgericht naar het recht van de Verenigde Staten van Amerika (USA) richten op 4 december 2013 naar Nederlands recht een vereniging op. Vanaf dat moment houdt die vereniging alle aandelen in twee Nederlandse bv’s. De vereniging vormt samen met haar twee dochtervennootschappen een fiscale eenheid (FE) voor de vennootschapsbelasting. In 2016 verkrijgt de vereniging via een van haar dochtervennootschappen een belang van 42% in een buitenlandse vennootschap. In hetzelfde jaar keert die vennootschap $ 12.116.371 aan bruto dividend uit aan de vereniging. Hierop vindt een inhouding van $ 1.196.651 aan dividendbelasting plaats. De vereniging geeft dit dividend in haar aangifte vennootschapsbelasting over 2016 op als een vrijgesteld voordeel uit deelnemingen. De Belastingdienst meent dat de buitenlandse vennootschap onder een speciaal regime valt. Daardoor kan zij onder voorwaarden het uitgekeerde dividend aftrekken. In dat geval blijft de deelnemingsvrijstelling bij de vereniging buiten toepassing. De fiscus legt de vereniging daarom op 30 november 2019 een aanslag vennootschapsbelasting op die afwijkt van de aangifte. Op 30 augustus 2017 is de vereniging echter ontbonden. Daarom stuurt de inspecteur de aanslag naar het adres van een vennootschap die is aangewezen als vereffenaar. De gemachtigde van de vereniging en de vereffenaar gaat in bezwaar en beroep tegen deze aanslag. Hij stelt dat de fiscus de aanslag niet op de voorgeschreven wijze bekend heeft gemaakt. De vereniging is al vóór het opstellen van de aanslag opgehouden met bestaan. De vereffening is evenmin heropend. Als de belastingschuldige geen natuurlijke persoon is en niet langer bestaat, kan de Belastingdienst in eerste instantie de aanslag niet bekend maken.

Rechtbank Noord-Holland is het eens met de gemachtigde. Er is wel een alternatieve manier om de aanslag bekend te maken als de belastingschuldige niet meer bestaat. Deze manier houdt in dat de fiscus het aanslagbiljet verzendt naar het parket van een ambtenaar van het Openbaar Ministerie (OM) bij de rechtbank binnen het rechtsgebied waarin de laatst bekende vestigingsplaats van de belastingschuldige ligt. Het aanslagbiljet is ook te zenden aan het parket van de ambtenaar van het OM bij de Rechtbank Den Haag. In deze zaak heeft de inspecteur dit niet gedaan. Daarom is de aanslag niet op correctie wijze bekend gemaakt. Voor de rechtbank is dat voldoende om de aanslag te vernietigen. De rechtbank oordeelt wel dat de inspecteur terecht de verliesverrekeningsbeschikking heeft gesteld op nihil.

Opmerking

Ben je als inspecteur in een aangifte Vpb 2016 op het spoor van een onjuiste toepassing van de deelnemingsvrijstelling en tel je een bedrag van een kleine $ 11 mln (functionele valuta) op bij het belastbaar bedrag, waardoor de verliesbeschikking op nihil wordt vastgesteld, word je uiteindelijk door de rechter op de vingers getikt. Blijkt de belastingplichtige, een BV, achteraf ontbonden én vereffend te zijn en is de aanslag niet op een juiste wijze bekend gemaakt danwel niet te zijn ontvangen door de vereffenaar. De ontvanger had moeten zien, dat belastingplichtige niet meer bestaat. En dat de vereffening had moeten worden heropend via de rechter of dat op een alternatieve wijze – zonder heropening – de aanslag bekend gemaakt had moeten worden via de daarvoor opgestelde rechters. Helaas niet gebeurd binnen de aanslagtermijn van 3 jaar na het jaar van correctie 2016. Dus vervalt de aanslag. Een grote fles Moët & Chandon á la Max Verstappen moet zijn opengetrokken.

Zo ook in de casus voor de rechtbank hieronder. Overigens, het belastbaar bedrag na bezwaar kan niet juist zijn, omdat deze hoger is dan bij aanslagregeling. De rechter voelt zich gedwongen in het kader van de rechtszekerheid van belastingplichtige toch te onderzoeken of de vastgestelde verliesbeschikking van nihil door de inspecteur terecht is. Immers, het overschrijden van de aanslagtermijn doet een positieve aanslag vervallen, niet een verliesbeschikking. Belastingplichtige ging uit van een groter verlies, omdat het aanbrengen van de correctie onterecht is.

De correctie heeft te maken met een onjuiste toepassing van art 13, lid 17 Vpb. De buitenlandse deelneming van de BV trekt namelijk het dividend af als kosten van de winst aldaar. Volgens het miv 1/1/2016 ingevoerde wetsartikel is dan de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing. De rechtbank wijst daarvoor naar uitspraken van lager rechters over art 13, lid 17 Vpb, waar een beroep op strijd met het EU recht is afgewezen. De ter zitting aanwezige hoogleraar heeft daar geen eerste hulp in kunnen bieden. De inspecteur doet nog een mislukte wanhoopspoging door te stellen, dat gemachtigde zonder machtiging van de vereffenaar procedeert. Het woordspelletje doorziet de rechter en de weliswaar laat in de procedure overgelegde machtiging door de vereffenaar sluit de deur voor de inspecteur.

De appelrechter dan? Dan moet de ontvanger aan de inspecteur toch echt meer munitie geven zoals nagekomen stukken die wel wijzen op de alternatieve route, die echt niet eerder naar boven hebben kunnen komen. En de rechtbank legt de inspecteur nog haarfijntjes uit, dat niet hij/zij/lhbtiq+ aan zet was, maar de ontvanger. Duur leergeld? Jazeker. De inspecteur moet bij aanslagen die ertoe doen nog even kijken naar de status van de BV. En de ontvanger moet kijken waar de ongetwijfeld aanwezige instructie niet goed is nageleefd. Foutje? Bedankt!

Ricky Turpijn

Aanbevolen artikelen

Een reactie plaatsen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *