Citaat Friedrich Julius Hammer: “Ein Richter, der verdammt, ist stark nur im Vernichten. Des echten Richters Amt ist, wieder aufzurichten.”

Taxlive 20/12/24 VNVandaag 20/12/24
Bron: Hoge Raad 20-12-2024 24/00572 ECLI:NL:HR:2024:1788

https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:HR:2024:1788

Hof Den Haag oordeelt in de box 3-procedures over het jaar 2019 van X en Y, die over een tweede woning beschikken, dat bij het verlenen van compensatie weliswaar rekening moet worden gehouden met het werkelijk behaalde rendement, maar dat geen rekening wordt gehouden met de (eventuele) waardestijging van de tweede woning. Het hof overweegt daarbij verder dat voor de woningen geen inkomen in aanmerking wordt genomen, omdat ze niet worden verhuurd. Daartegenover staat dan ook dat geen rekening wordt gehouden met de kosten van de woningen. De staatssecretaris gaat in cassatie. Advocaat-generaal Pauwels concludeert dat voor de berekening van de waardestijging van de woning de WOZ-waarden 2019 en 2020 van belang zijn. Hierdoor wordt echter wel de waardestijging over het jaar 2018 in aanmerking genomen.

De Hoge Raad oordeelt, onder verwijzing naar de conclusie van de A-G, dat voor de berekening van de waardestijging de WOZ-waarden voor de jaren 2019 en 2020 van belang zijn. Hierdoor wordt dan in feite rekening gehouden met de waardestijging in 2018. Vervolgens gaat de Hoge Raad nog in op de berekening van de waardestijging van de woning bij een verkoop. Ook gaat de Hoge Raad nog – ten overvloede – in op de gevolgen van investeringen in onroerende zaken. Het voordeel wegens eigen gebruik van een onroerende zaak is volgens de Hoge Raad niet te kwantificeren en moet daarom op nihil worden gesteld. De Hoge Raad stelt het werkelijk behaalde rendement vervolgens vast op € 1924 en vermindert de aanslag voor het jaar 2019.

Hoge Raad verschaft duidelijkheid over berekening waardestijging tweede woning. Citaat Friedrich Julius Hammer: “Ein Richter, der verdammt, ist stark nur im Vernichten. Des echten Richters Amt ist, wieder aufzurichten.” Zie mijn website jurisprudentiemeteenglimlach

De 6 juni 2024 arresten over de Wet rechtsherstel en de Overbruggingswet Box3 en de handvatten die de HR voor de praktijk heeft meegegeven waren nog niet het eind van het verhaal. Op 20/12/24 heeft de HR in de slotsom van zijn arrest verduidelijkt hoe nu precies het werkelijk rendement op de eigen woning in eigen gebruik moet worden berekend. Nu de ingangsdatum van het wetsvoorstel Wet werkelijk rendement Box3 met 1 jaar is verschoven naar 1/1/2028 vanwege het vernietigend oordeel van de Raad van State en de automatiseringsperikelen bij de Belastingdienst, zal tot die datum belastingplichtige met dit arrest rekening moeten houden. Het wetsvoorstel voor het invulformulier Box3 vanaf medio 2025 zal ongetwijfeld rekening houden met de berekeningswijze van de HR.

De Hoge Raad volgt de A-G (de t-1 berekening). Van belang voor de berekening van het werkelijk rendement – in dit geval in 2019 – is de waardestijging van de woning als verschil tussen de WOZ-waarden aan het begin en aan het eind van jaar 2019. Die waarden moeten worden bepaald conform de wet IB aan de hand van de waardepeildatums van 1 jaar eerder. Hierdoor wordt dan in feite rekening gehouden met de waardestijging in 2018.

De HR geeft ook handvatten voor de berekening van de waardestijging van de woning bij een verkoop. Ook gaat de Hoge Raad nog – ten overvloede – in op de gevolgen van investeringen in onroerende zaken. De lezer moet de ingewikkelde formuleringen wel drie keer keer lezen om het goed op het netvlies te krijgen. De HR zoekt daarbij aansluiting bij de monumenten regeling van art 6.31 IB en geeft de omineuze waarschuwing, dat de kosten van onderhoud op grond van het arrest van 6 juni 2024 niet aftrekbaar zijn, evenals investeringskosten, maar de uit kosten van onderhoud eventueel voortvloeiende waardeverandering van de onroerende zaak behoort wel tot het werkelijke rendement. Daar krijgt de eigenaar wel even een krimp in de maag van.

De HR gaat tenslotte in op het voordeel wegens eigen gebruik. Dit voordeel behoort volgens de HR weliswaar tot het rendementsbegrip dat de wetgever voor ogen heeft gestaan bij de vormgeving van het forfaitaire stelsel in box 3, maar om de omvang daarvan vast te kunnen stellen moeten diverse keuzes worden gemaakt. Het maken van dergelijke keuzes ligt meer op de weg van de wetgever dan op die van de rechter. Bij gebreke van een hiervoor in box 3 toepasbare wettelijke regeling zal de HR aannemen dat het voordeel wegens eigen gebruik van een onroerende zaak niet te kwantificeren is, en daarom voor de vaststelling van het werkelijke rendement op nihil moet worden gesteld.

De HR geeft de stas dus nog wat huiswerk mee bij het repareren van het van tafel geveegde wetsontwerp Werkelijk rendement Box3. En reken er maar op, dat die er gaat komen, nu de bezuinigingen in de begroting 2025 langzaam maar zeker worden teruggenomen.

Ricky Turpijn

Aanbevolen artikelen

Een reactie plaatsen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *