Citaat Danny Kaye: “Geld alleen maakt niet gelukkig. Je hebt ook aandelen, obligaties, goud en onroerend goed nodig.”
Taxlive 29/11/24 VNVandaag 29/11/24
Bron: Hoge Raad 29-11-2024 23/04565 ECLI:NL:HR:2024:1759
https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:HR:2024:1759
Samenvatting
X heeft op 1 januari 2018 een aanzienlijk vermogen dat bestaat uit banktegoeden en aandelen. In de beroepsfase wordt de box 3-heffing ambtshalve verminderd op basis van het Besluit rechtsherstel box 3 (zie V-N 2022/34.3) naar € 790. Volgens Rechtbank Den Haag maakt X niet aannemelijk dat zijn werkelijke rendement nog lager is en oordeelt dat onder werkelijk behaald rendement ook ongerealiseerde waardestijgingen kunnen worden begrepen. Hof Den Haag oordeelt echter dat ongerealiseerde vermogenswinsten of -verliezen bij de bepaling van de op rechtsherstel gerichte compensatie buiten beschouwing moeten blijven. X heeft een werkelijk rendement behaald van € 310, zijnde een rente van € 76 en een dividend van € 234. Dit is geen individuele en buitensporige last. Partijen gaan in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat het werkelijke rendement ook uit ongerealiseerde vermogenswinsten of -verliezen bestaat (zie HR 6 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:705, V-N 2024/28.4). De stukken van het geding laten geen andere slotsom toe dan dat X met de gegevens die hij in het geding heeft gebracht niet heeft bewezen wat in 2018 de waardeontwikkeling is geweest van zijn aandelen. Er is geen bewijs geleverd dat het werkelijke rendement op zijn gehele vermogen in box 3 lager was dan het voordeel uit sparen en beleggen waarvan de inspecteur in overeenstemming met de Herstelwet is uitgegaan. Het beroep in cassatie van X is ongegrond. Het beroep van de Staatssecretaris is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
Opmerking
Het belang in deze casus voor de Hoge Raad is de heffing van Box 3 IB 2018, vastgesteld door de inspecteur op grond van het toenmalige Besluit rechtsherstel (later Wet rechtsherstel Box 3) op € 790. Het gaat niet om schokkende, maar wel herkenbare bedragen voor veel belanghebbenden met Box 3 problematiek. Zouden we nu meer te horen krijgen hoe het werkelijk rendement op basis van ongerealiseerde waardeveranderingen van aandelen moet worden berekend?
Voor de Rechtbank eist belanghebbende een vermindering. De Rb oordeelt, dat tot het werkelijk behaald rendement ook ongerealiseerde waardestijgingen behoren. Maar belanghebbende – die de bewijslast heeft – heeft geen enkel inzicht gegeven in welke inkomsten (bijvoorbeeld rente en/of dividend) hij wel heeft genoten en wat bijvoorbeeld de waardeontwikkeling van zijn aandelen in 2018 is geweest. Onder die omstandigheden is niet aannemelijk geworden dat het door de inspecteur op basis van het Besluit rechtsherstel gehanteerde rendement onjuist (te hoog) is.
In hoger beroep levert belanghebbende kennelijk meer info. Maar het Hof oordeelt eerst, dat ongerealiseerde waardeveranderingen niet meetellen voor de grondslag van Box 3. In zijn pleitnota vermeldt belanghebbende in 2018 in totaal een bedrag van € 76 aan spaarrente te hebben ontvangen en een bruto dividend op zijn beleggingsportefeuille van € 234,09. Totaal € 310 (€ 76 + € 234). Dit is een significante afwijking van € 480 van het door de inspecteur vastgestelde inkomen. Het aan belanghebbende geboden rechtsherstel is dan ook onvoldoende. Dus moet het inkomen worden vastgesteld op € 310.
De inspecteur, maar ook belanghebbende zijn het hier niet mee eens en leggen de zaak voor aan de HR. De hoogste rechter heeft ondertussen in zijn beroemde Dday arresten van 6/6/24 enkele rechtsvragen over Box 3 beantwoord en heeft daartoe ook handvatten gegeven voor de praktijk. Anders dan het Hof dienen bij het bepalen van het werkelijke rendement de ongerealiseerde vermogenswinsten of -verliezen niet buiten beschouwing te blijven. Maar met de gegevens die belanghebbende heeft ingebracht heeft hij “niet bewezen wat in 2018 de waardeontwikkeling is geweest van zijn beleggingen (aandelen) in box 3. Hij heeft daarom niet het bewijs geleverd dat het werkelijke rendement op zijn gehele vermogen in box 3 lager was dan het voordeel uit sparen en beleggen waarvan de Inspecteur in overeenstemming met de Herstelwet is uitgegaan bij het vaststellen van de verminderingsbeschikking. De door belanghebbende verstrekte informatie kan daarom niet leiden tot een verdere vermindering van de aanslag.” De uitspraak van de Rb wordt bevestigd.
Het rechtsoordeel van de HR is niet verrassend. Maar jammer voor de praktijk is, dat belanghebbende niet aan zijn bewijslast heeft voldaan. De HR zou dan weer een handvat kunnen geven hoe zo’n ongerealiseerde vermogenswinst of verlies over beleggingsvermogen zoals aandelen tussen begin en eind 2018 moet worden berekend.
Ricky Turpijn