Citaat Bertrand Russell: “Bij iemand wiens verstandelijke vermogen goed is, zijn misleidende argumenten het bewijs van vooringenomenheid”.

Taxence 5/7/2022
Bron: Rechtbank Gelderland, 08-06-2022, AWB – 21 _ 2272 ECLI:NL:RBGEL:2022:2874,

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBGEL:2022:2874

Samenvatting

Een Nederlandse bv verstrekte in delen een geldlening van in totaal € 224.717 aan een Marokkaanse onderneming. De onderneming exploiteerde een beddenspeciaalzaak. Aandeelhouders van de onderneming waren een man en een vrouw, die met elkaar waren gehuwd. In 2016 scheidden zij. Mede door de scheiding kwam de Marokkaanse onderneming in financieel zwaar weer. Reden voor de Nederlandse bv de verstrekte lening geheel af te waarderen. De inspecteur was het daar niet mee eens en corrigeerde de aangifte. Bij Rechtbank Gelderland is de afwaardering in geschil. Meer in bijzonder of sprake is van een onzakelijke lening.

Volgens de rechtbank staat vast dat de vermogens- en solvabiliteitspositie van de Marokkaanse onderneming zodanig is, dat afwaardering van de lening geboden is. De inspecteur moet de onzakelijkheid van de lening aannemelijk maken. De inspecteur heeft niet kunnen aantonen dat met het verstrekken van de lening een onzakelijk debiteurenrisico is gelopen. Het niet stellen van zekerheden maakt een lening nog niet automatisch onzakelijk. Daar komt bij dat het opzetten van een beddenspeciaalzaak in Marokko niet al bij voorbaat kansloos is:

Er is marktonderzoek gedaan.
Er zijn informele toezeggingen van potentiële klanten om bedden af te nemen.
De man is binnen de beddenbranche zeer ervaren.
De man en zijn ex-echtgenote hadden een goed netwerk in Marokko; en
De beddenspeciaalzaak is daadwerkelijk open geweest.

Opmerking

Het is koorddansen voor de inspecteur. Uitspraak op bezwaar tegen de aanslag Vpb 2016 is gedaan op 23/3/2021. De discussie werd toen al volop gevoerd over de vraag of de belastingdienst zich bezondigt aan institutioneel vooringenomenheid, discriminatie dus. In voorgelegd geval gaat het om een investering door een Nederlandse BV in een Marokkaanse onderneming, waarvan de enige aandeelhouder van de BV de 50% eigenaar was van de onderneming. De andere helft was van zijn echtgenote. Kennelijk in betere huwelijkstijden heeft de BV in 2014 geld geleend aan de onderneming. Krap twee jaar later in 2016 zijn de partners uit elkaar gegaan en is de onderneming zieltogend. Aanleiding voor de BV om de lening ten laste van het resultaat af te waarderen.

Het is niet duidelijk of de aandeelhouder van de BV van Marokkaanse afkomst is, maar de kans is groot. Zeker omdat hij een groot netwerk in Marokko zou hebben. Maar hoe dan ook, de inspecteur moet voorzichtig, maar wel fiscaal passend optreden. In afgelopen jaren is het niet bijzonder, dat de inspecteur ten strijde is getrokken tegen de (afwaardering van een) onzakelijke lening en met succes. Zie ondermeer de standaardarresten Hoge Raad 09-05-2008 43849 ECLI:NL:HR:2008:BD1108 en Hoge Raad 25 november 2011, 08/05323 ECLI:NL:HR:2011:BN3442.

Maar de bewijslast, dat er sprake is van een onzakelijke lening ligt wel degelijk bij de inspecteur. Het is daarom pijnlijk te constateren, dat de rechtbank (rechter Linssen cs) een opsomming geeft van omissies van de inspecteur bij het voldoen aan deze bewijslast. Ook al zou de inspecteur de onzakelijke lening hard kunnen maken, dan moet hij geleerd hebben, dat je er nog niet bent, omdat bijzondere omstandigheden aan die onzakelijke lening nog een zakelijke draai kunnen geven, waardoor afwaardering alsnog ten laste van het fiscale resultaat komt. Het is dan wel aan belastingplichtige om daar beroep op te doen, maar je kan het beter voor zijn. Zoals het ter zitting naar voren gebrachte marktonderzoek, dat kennelijk de inspecteur met stomheid heeft geslagen. Recente uitspraken wijzen op het belang van ondernemingsplannen en marktonderzoeken bij het invullen van bijzondere omstandigheden, juist als het een start-up betreft. Maar ook enig fundament – niet eigen inschatting – voor de hoogte van de rente is nodig. Je vraagt je af of er een vakspecialist heeft meegekeken bij deze procedure. Mocht de inspecteur het wagen om bij de appelrechter de zaak opnieuw te bepleiten, dan mag de aangeschoten inspecteur beter uitleggen, dat wel is voldaan aan zijn bewijslast. En dat de BV niet is aangepakt, omdat deze op een FSV (fraude signalering voorziening) lijst heeft gestaan. Want daar zal belastingplichtige zich natuurlijk op beroepen.

Ricky Turpijn

Aanbevolen artikelen

Een reactie plaatsen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *