Citaat Stephen Hawking: “Mijn verwachtingen werden tot nul teruggebracht op mijn 21e. Alles sindsdien is een bonus geweest.”

Taxlive 10/6/2022
Bron: Rechtbank Gelderland 13-05-2022 (publicatie 06-06-2022) AWB – 21 _ 1402 ECLI:NL:RBGEL:2022:2387

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBGEL:2022:2387

Samenvatting

Belanghebbende, X bv, verkoopt in 2015 de aandelen in haar drie dochtervennootschappen voor in totaal € 30 mln. Na de verkoop verstrekt X bv afscheidsbonussen ter hoogte van € 1,5 mln aan het voltallige personeel van de drie dochters. De inspecteur staat aftrek van de afscheidsbonussen niet toe omdat er volgens hem sprake is van verkoopkosten van een deelneming.

Rechtbank Gelderland oordeelt dat de afscheidsbonussen worden opgeroepen door de vervreemding van de deelnemingen. De kosten zouden zonder die vervreemding niet zijn gemaakt. Zij vormen dan ook verkoopkosten van de deelnemingen en zijn niet aftrekbaar. Verder kunnen de deelnemingen ook niet voorafgaand aan de verkoop een voorziening vormen voor deze kosten. Er wordt namelijk niet aannemelijk gemaakt dat de afscheidsbonussen kunnen worden toegerekend aan feiten en omstandigheden die zich in de periode voorafgaand aan de balansdatum hebben voorgedaan. Ook was de koper niet op de hoogte van de afscheidsbonussen. Er is geen enkel objectief bewijsstuk waaruit het voornemen van de dochters volgt. Het gelijk is aan de inspecteur.

Opmerking

Het baksteen arrest van Hoge Raad 26 augustus 1998, ECLI:NL:HR:1998:AA2555

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:1998:AA2555

meets:

het verkoopkosten deelneming arrest van Hoge Raad 7 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2264.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2018:2264

Een private equity (pe) structuur heeft kennelijk door de verkoop van de targets voldoende geld opgeleverd om ook de werknemers van die targets te belonen. Dat moet natuurlijk wel op een fiscaal gunstige wijze. Het is overigens een sprookje, dat pe structuren niet fiscaal geïndiceerd zijn.

Dat geld is door BV X, eiser, betaald, maar pas ná de verkoop van de dochter/target. Door de verkoop verbreekt de fiscale eenheid tussen BV X en deze dochter. Eiser wijst op het arrest van de Hoge Raad van 21 maart 2003, waarin is geoordeeld dat, indien salariskosten van een dochtermaatschappij gedragen worden door de moedermaatschappij, deze kosten moeten worden beschouwd als een informele kapitaalstorting in de dochtermaatschappij. Voorts verwijst eiser naar het arrest van de Hoge Raad van 16 juli 2021 waaruit volgt dat een bonusverplichting thuis hoort op de ontvoegingsbalans van de oude fiscale eenheid en dat de aftrek van de bonussen dus plaatsvindt bij de verkoper als moeder van de fiscale eenheid.

De feiten in Hoge Raad van 16 juli 2021 verschillen te zeer met de feiten in deze zaak volgens de rechtbank (rechter Gramsbergen cs). Zo was er in die zaak sprake van een vastgelegde verplichting door de werkgever richting de werknemers waar zowel de werknemers als de koper voorafgaand aan de verkoop van op de hoogte waren gesteld. Hiervan is in het geval van de dochter en/of eiseres geen sprake.

Voorziening

Dit dan als aanloop naar de afwijzing, dat de dochter een voorziening kan vormen vóór de verkoop ten tijde van de fiscale eenheid en dat deze voorziening na verbreking fiscale eenheid ten laste van het resultaat van eiser komt. Slim bedacht, maar eiser heeft niet een begin van bewijs geleverd, dat er ook een stellig voornemen bij de dochter aanwezig was om het personeel te belonen. De rechter acht de voorziening ook onwaarschijnlijk, omdat de koper dit zou moeten weten bij de onderhandeling over de prijs.

Rechtstreeks oorzakelijk verband

Met deze afwijzing staat ook vast, dat de kosten niet van de dochter zijn, maar van eiser. In dat geval is de vraag of dit niet aftrekbare verkoopkosten in verband met de verwerving van een deelneming zijn in de zin van art 13, eerste lid Vpb. De Hoge Raad hanteert in haar arrest van 7/12/2018 de maatstaf van een rechtstreeks oorzakelijk verband. Kosten moeten worden aangemerkt als kosten ter zake van de verwerving of de vervreemding van een deelneming, indien zij worden opgeroepen door de verwerving of de vervreemding van de desbetreffende deelneming, in die zin dat de kosten zonder die verwerving of die vervreemding niet zouden zijn gemaakt. De aanwezigheid van een zodanig verband dient naar objectieve maatstaven te worden beoordeeld.

Naar het oordeel van de rechtbank is hieraan voldaan. Rechter Gramsbergen moet daartoe wel een extra draai aan het arrest geven. De uitleg van de Hoge Raad is dusdanig ruim dat ook kosten die het gevolg zijn van de verkoop van een deelneming onder verkoopkosten van de deelneming vallen, omdat zonder de verkoop van de deelneming die kosten niet zouden zijn gemaakt. In dit geval zouden zonder de verkoop van de deelnemingen de afscheidsbonussen niet zijn uitgekeerd. Aldus de rechtbank.

Kosten voortvloeiend uit vervreemding ook onder ‘rechtstreeks oorzakelijk verband’?

Dat is wel een interessante draai van rechter Gramsbergen. Art 13, eerste lid Vpb zegt, dat “bij het bepalen van de winst blijven buiten aanmerking de voordelen uit hoofde van een deelneming, alsmede de kosten ter zake van de verwerving of de vervreemding van die deelneming (deelnemingsvrijstelling).“ Het rechtstreeks oorzakelijk verband van de Hoge Raad moet dus wel een vervreemding tot gevolg hebben. De Hoge Raad geeft zelfs een handvat voor het geval de gemaakte kosten niet leiden tot een vervreemding. De kosten die voortvloeien uit een vervreemding zoals de afscheidsbonussen lijken niet te passen in het begrip rechtstreeks oorzakelijk verband.

Ik kan niet wachten totdat belastingplichtige hierover een prejudiciële vraag stelt aan de Hoge Raad.

Ricky Turpijn

Aanbevolen artikelen

Een reactie plaatsen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *