Citaat Euclides: “Wat zonder bewijs beweerd wordt, kan ook zonder bewijs ontkend worden.”

Taxlive 27/1/25 VNVandaag 24/1/25
Bron: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 11-09-2024 (publicatie 21-01-2025) 22/1778 ECLI:NL:GHSHE:2024:2869

https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:GHSHE:2024:2869

X en zijn partner kopen in 2016 een woning voor € 730.000. De holding van X handelt in exclusieve auto’s, waaronder race-auto’s en laat voor € 342.598 een garage onder de woning bouwen. De holding huurt de garage vanaf 2017 voor € 6000 per jaar. Na een boekenonderzoek stelt de inspecteur dat de door de holding betaalde bouwkosten als een aan X uitgekeerd dividend zijn te beschouwen. In geschil is de IB-navorderingsaanslag over 2016. Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant is X een zakelijke vergoeding aan de holding verschuldigd als de huurovereenkomst binnen 20 jaar wordt beëindigd. De inspecteur maakt ook niet aannemelijk dat de privé-auto’s van X in de garage staan. Er is dus ten aanzien van de garage geen sprake van een winstuitdeling. De holding heeft wel een uitdeling aan X gedaan van € 4126, zijnde 50% van de in 2016 door haar betaalde circuitkosten. X heeft namelijk een racelicentie en rijdt ook privé op het circuit. Partijen gaan in hoger beroep.

Hof ‘s-Hertogenbosch verklaart het hoger beroep van de inspecteur niet-ontvankelijk wegens het niet tijdig motiveren van het pro forma beroepschrift. Er is namelijk in totaal ruim vijf maanden uitstel verleend tot en met (zondag) 30 april 2023 en de motivering is pas op maandag 1 mei 2023 ontvangen. De inspecteur beroept zich vergeefs op de Algemene termijnenwet, de termijn eindigde niet pas op 1 mei 2023. De vraag of het inkomen uit aanmerkelijk belang door de rechtbank juist is vastgesteld, hoeft dus niet beantwoord te worden. De belastingrente ten aanzien van de niet meer in geschil zijnde correcties hoeft niet gematigd te worden. De inspecteur heeft namelijk niet onvoldoende voortvarend gehandeld. X stelt vergeefs dat de inspecteur zich schuldig heeft gemaakt aan misbruik van recht, machtsvertoon en intimidatie, zodat er geen reden is om de werkelijke proceskosten te vergoeden. Het beroep van X is ongegrond. Voor het hoger beroep krijgt hij wel een proceskostenvergoeding van € 1750.

In de procedure bij de Rb werd de inspecteur vertegenwoordigd door 3 medewerkers. Ongetwijfeld zal één van hen de controlerend ambtenaar zijn, de ander de procesvertegenwoordiger en de derde de behandelend inspecteur. In hoger beroep door 2 medewerkers.

Ondanks al deze dure medewerkers rammelt de bewijsvoering van de inspecteur. Hij verliest de procedure voor de Rb over de uitdeling voor bijna 100%. Vervolgens gaat de inspecteur in hoger beroep, eerst proforma om dan na opvolgend uitstel van in totaal 5 maanden uiteindelijk 1 dag te laat de motivering in te dienen. Het Hof heeft wegens het gebrek aan motivering het beroep niet ontvankelijk verklaard. Ondanks het verweer van de inspecteur, dat de laatste dag op een zondag viel. Het Hof legt daarbij vakkundig het beroep van de inspecteur op de Algemene termijnwet opzij.

Alsof de Belastingdienst de laatste jaren niet is gewezen om toch vooral rechtsstatelijk te handelen, doet deze inspecteur alsof het normaal is 1 dag te laat de motivering in te dienen. Of zodanig laat, dat het risico op een te late indiening reëel aanwezig was. Een reden daarvoor was gelegen in een vreemd verhaal over het onvolledig ontvangen hebben van de uitspraak van de Rechtbank. Een verhaal, die het Hof ook nu weer vakkundig terzijde legt; tussen de regels door zou je het ongeloof van de rechter kunnen ‘voelen’. De vreemde brief van de inspecteur gericht aan “Rechtshof ’s Hertogenbosch, t.a.v. administratie belastingkamer” heeft daar niet bij geholpen.

Kennelijk heeft de inspecteur in die tijd gesprekken gehad met belanghebbende. Maar niets in de uitspraak wijst erop, dat de inspecteur in tijdnood zat bijv. omdat er nog een onderzoek zou lopen of dat documenten bij derden zijn opgevraagd.

De inspecteur moest sowieso meer z’n best doen om de uitdeling te bewijzen, vooral nu het een navordering IB betreft. Het inhoudelijke geschil ging met name om een veelvoorkomend vraagstuk namelijk het onzakelijk handelen binnen de relatie dga en zijn BV. In dit geval of de kosten die de BV van de dga heeft gemaakt voor de verbouwing van de garage in de privéwoning in feite is genoten als een beloning voor de aandeelhouder, een uitdeling dus. Mogelijk heeft de inspecteur hier vermoed, dat hobby en onderneming door elkaar lopen. Het onderliggende contract wordt door de rechter echter volkomen anders en in het nadeel van de bewijsvoering van de inspecteur uitgelegd. Nota bene is dit alles het resultaat van een boekenonderzoek bij de BV. Wat dan door de inspecteur volgens de uitspraak van de Rb is ingebracht over de uitdeling is volgens mij terecht onvoldoende. Mogelijk heeft de Rb de vlammende bewijsvoering van de inspecteur (kosten die alleen het belang van de aandeelhouder dienen, zoals verwoord in het Renpaardenarrest) te summier opgenomen, maar niets wijst in die richting.

Jammer van al deze verloren moeite voor de inspecteur én voor de belanghebbende, die duidelijk laat weten, dat de inspecteur hem onheus heeft bejegend. De rechter gaat daar echter niet in mee.

Ricky Turpijn

Aanbevolen artikelen

Een reactie plaatsen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *