Is verzekeringsmij naar Engels recht nu vergelijkbaar met een fonds voor gemene rekening?

TaxLive 25 augustus 2021
Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant 05-08-2021 AWB – 20 _ 7293 (gepubliceerd 20-08-2021) https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBZWB:2021:4008

Onderstaande uitspraak over een terecht geweigerde teruggaaf divbel. Een batterij zwaar betaalde werknemers van de Brauw is aanwezig op de zitting. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken, dat er alles uit de kast is gehaald. Maar over het essentiële namelijk de niet vergelijkbaarheid van dit buitenlands fonds voor gemene rekening met een Nederlands pensioenfonds ex art 5 Vpb daar hebben de heren geen problemen mee. Daarom – terecht afgewezen – maar als ingang genomen het karakter van de teruggaafregeling en gezocht naar overeenkomsten tussen het fonds en een pensioenlichaam. Wel heel ver gezocht. En dat voor waarschijnlijk een vermogen aan salarissen richting de Brauw….
Duidelijk is dat de rechter de vergelijkbaarheid tussen het fonds en het pensioenlichaam belangrijk vindt. Een houvast bij het invullen van het begrip ‘voldoende vergelijkbaar’ bij de herziening van het kwalificatiebeleid.

RO 4.5.4

Belanghebbende betoogt evenwel dat, vanuit Unierechtelijk perspectief, zij gelet op de doelstelling van de teruggaafregeling voldoende vergelijkbaar is met een Nederlands pensioenfonds wat betreft de teruggaaf van dividendbelasting. Belanghebbende voert daartoe aan (i) dat de teruggaafregeling bedoeld is voor situaties waarin dividendbelasting niet verrekend kan worden omdat de betrokkene niet onderworpen is aan vennootschapsbelasting en dat de achtergrond van de teruggaafregeling mede is om industriefinanciering door het beleggen in aandelen aantrekkelijker te maken, en (ii) dat zij evenzeer een institutioneel belegger is als een Nederlands pensioenfonds en zij geen aanspraak kan maken op verrekening van Nederlandse dividendbelasting. Verder komen de Nederlandse vereisten voor een vrijgesteld pensioenlichaam in strijd met het Unierecht.

De rechtbank is het niet met belanghebbende eens. Het gaat hier om een geval waarin op basis van de wet geen recht bestaat op teruggaaf. Het Unierecht kan dan – voor zover hier van belang – alleen meebrengen dat toch recht op teruggaaf bestaat indien belanghebbende voldoende vergelijkbaar is met een in Nederland gevestigd lichaam dat wel recht heeft op teruggaaf. De fiscale behandeling in de woonstaat – hier: het aangevoerde (nagenoeg geheel) niet kunnen verrekenen van de dividendbelasting – is in dat opzicht niet relevant. 8. Ook de omstandigheid dat belanghebbende een institutionele belegger is, is als zodanig niet relevant.
Aangezien belanghebbende zich beroept op vergelijking met een vrijgesteld pensioenlichaam en niet in geschil is dat belanghebbende niet voldoet aan de voorwaarden die gelden voor een vrijgesteld pensioenlichaam, faalt als uitgangspunt het beroep op die vergelijking. Aan belanghebbende kan worden toegegeven dat de vraag kan rijzen of Unierechtelijk gezien élke voorwaarde aan belanghebbende kan worden tegengeworpen. 9. Hier is echter aan de orde dat belanghebbende niet voldoet aan een groot aantal kernvoorwaarden. Van bijvoorbeeld de werkzaamhedeneis en de winstbestemmingseis kan niet worden gezegd dat sprake is van voorwaarden die per definitie of de facto eigen zijn aan de nationale markt. Uit een recente uitspraak van de Hoge Raad leidt de rechtbank bovendien af dat een verschil in behandeling dat wordt veroorzaakt doordat (lid)staten verschillende voorwaarden stellen aan pensioenregelingen een dispariteit vormt en dus geen belemmering van het vrije verkeer.


Ricky Turpijn

Aanbevolen artikelen

Een reactie plaatsen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *