Citaat Fons Jansen: “Een accountant is iemand die heel veel rekent. Per uur.”

Taxlive 27/4/2022
Bron: Rechtbank Noord-Holland 26-01-2022 (publicatie 25-04-2022) AWB – 20 _ 3866 ECLI:NL:RBNHO:2022:3447

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBNHO:2022:3447

Samenvatting

X is een oud-registeraccountant en werkt tot zijn 65ste bij een groot accountantskantoor. Sinds zijn pensioen exploiteert X via zijn bv een eigen aangiftepraktijk, waarin onder meer de jaarrekeningen van de partners van dat kantoor en hun levenspartners worden opgesteld. Vanaf 2015 zet X die activiteiten voort als eenmanszaak. Hiertoe betaalt X € 30.000 aan zijn bv voor overname van de activiteiten/klanten (goodwill). Deze goodwill wordt op de fiscale balans van zijn eenmanszaak geactiveerd en in drie jaar geheel afgeschreven. In geschil zijn de navorderingsaanslagen en de 25% vergrijpboetes.

Rechtbank Noord-Holland neemt aan dat sprake is van zakelijke goodwill en oordeelt dat X die ten onrechte in drie jaar heeft afgeschreven. X stelt vergeefs dat zijn hoge leeftijd en slechte gezondheid een korte afschrijvingsduur rechtvaardigen. Persoonlijke omstandigheden kunnen geen rol spelen bij het bepalen van de levensduur en de hoogte van de afschrijving of afwaardering van zakelijke goodwill. De vergrijpboetes van 25% wegens grove schuld zijn ook terecht. Als oud-registeraccountant van een groot kantoor had X moeten weten dat de afschrijvingstermijn van goodwill minstens tien jaar is (art. 3.30 lid 2 Wet IB 2001). Vanwege het overschrijden van de redelijke termijn worden de boetes ambtshalve nog wel met 10% gematigd, X krijgt verder een immateriële schadevergoeding van € 500 en een proceskostenvergoeding van € 759.

Opmerking

De rechtbank (rechter Faase) doet hier uitspraak volgens het boekje. Een naslagwerk. Gezien de datum uitspraak is de hoger beroepstermijn voorbij. Maar gezien de uitspraak zal ook een hoger beroep de accountant niet helpen.

Goodwill

Het is duidelijk, dat de afschrijvingstermijn over goodwill minimaal 10 jaar is. Art 3.30 IB is duidelijk. De rechter sluit vervolgens de deur voor een hogere afschrijving op grond van een lagere bedrijfswaarde op grond van art 3.29c IB. Door de accountant genoemde waardedrukkende factoren leeftijd en ziekte waren reeds bekend ten tijde van de aanschaf van de goodwill in 2015. Die wetenschap kan dan niet tot een lagere bedrijfswaarde van de goodwill leiden. Deze in het kader van de invoering van de belastingplicht van wooncorporaties in 2008 wettelijke regel voorkwam, dat woco’s direct hun onrendabele top konden afschrijven. Verder zijn de huisvestingskosten terecht gecorrigeerd. Immers, een kwalificerende werkruimte ontbrak.

Rechter Faase legt ook nog uit wat het verschil is tussen persoonlijke en zakelijke goodwill. Zonder definitie van deze begrippen. Haar aanname is dat er sprake is van een zakelijk bepaalde prijs van 30.000 voor zakelijke goodwill, een bedrijfsmiddel, onafhankelijk van de persoonlijke kwaliteiten van de accountant. Immers, als het om persoonlijke goodwill zou gaan dan was afschrijving fiscaal überhaupt niet mogelijk. Persoonlijke omstandigheden kunnen dan ook geen rol spelen bij het bepalen van de levensduur en de hoogte van de afschrijving of afwaardering van deze zakelijke goodwill. Nu de door eiser genoemde argumenten voor versnelde afschrijving of afwaardering naar lagere bedrijfswaarde eiser persoonlijk aangaan, heeft de inspecteur terecht geconstateerd dat dit niet mogelijk is.

Om te onthouden: nieuw feit

Maar heeft de inspecteur een nieuw feit om na te vorderen? De rechtbank geeft in vogelvlucht de laatste stand van de jurisprudentie weer. Ro 16 is om te onthouden, een drietrapsraket.

“16. Volgens vaste jurisprudentie mag de inspecteur bij het vaststellen van de aanslag uitgaan van de juistheid van de gegevens die een belanghebbende in zijn aangifte heeft vermeld. Tot een nader onderzoek is de inspecteur in beginsel niet gehouden. Wel is hij tot een nader onderzoek gehouden indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven of het ontbreken daarvan, in redelijkheid behoort te twijfelen (Hoge Raad, 6 juni 2001, ECLI:NL:HR:NL2001:AB2890). Voor twijfel is geen aanleiding als de niet onwaarschijnlijke mogelijkheid bestaat dat de in de aangifte opgenomen gegevens juist zijn (Hoge Raad, 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184).”

Juistheid aangifte

Nog wel een opmerking over de juistheid van de gegevens in de aangifte. In ro 4.2.4 van HR Hoge Raad 18-03-2022 20/01121 ECLI:NL:HR:2022:379 staat: ”Die oordelen zijn ook toereikend gemotiveerd. Daarbij verdient nog wel het volgende opmerking. Het Hof heeft in onderdeel 4.8 van zijn uitspraak opgemerkt dat de aangifte IB 2012 er verzorgd uitziet. Die omstandigheid brengt echter niet mee dat de Inspecteur eerder van de juistheid van de aangifte mocht uitgaan.”

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2022:379&showbutton=true&keyword=ECLI%3aNL%3aHR%3a2022%3a379

Een waarschuwing dus, die niet eenvoudig is te lezen. De vraag is of het uitgaan van de juistheid van de gegevens in de aangifte altijd al een dode letter is geweest. De onderzoeksplicht van de inspecteur blijft bij twijfel altijd bestaan (tenzij dus de niet onwaarschijnlijke mogelijkheid bestaat dat de gegevens juist zijn).

Niet onwaarschijnlijke mogelijkheid

Rechter Faase vult vervolgens het criterium van de niet onwaarschijnlijke mogelijkheid in. Zij komt tot de conclusie, dat een lagere bedrijfswaarde in combinatie met een afschrijvingstermijn van 3 jaar geen onwaarschijnlijke mogelijkheid is. De inspecteur hoefde op dit punt niet aan de aangiften te twijfelen, indien deze niet-geautomatiseerd zouden zijn afgedaan en verweerder daarbij met een normale zorgvuldigheid kennis zou hebben genomen van de inhoud van die aangiften. Een voorbeeld van de rechter, die de inspecteur ruime marges geeft om een aangifte automatisch af te doen. Immers, ieder denkbare fiscale mogelijkheid voldoet aan het criterium. De vraag is of de Hoge Raad die ruime marge ook ziet.

Boete

Tenslotte de boete op grond van grove schuld. Een in laakbaarheid aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid en mede grove onachtzaamheid. De bewijslast ligt bij de inspecteur. Bij grove schuld hoeft kwade trouw of opzet niet te worden bewezen. Rechter Faase verwijt juist als accountant, dat hij op de hoogte had moeten zijn van de werking van art 3.30, 3.29c én art 3.16 IB. Daarmee is grove schuld bewezen.

Rechter Faase steekt de oudere jongere onder de lezers een hart onder de riem. De stellingen van de accountant die ertoe strekken dat hij niet bij machte was zijn aangiftes juist in te vullen vanwege zijn leeftijd en/of ziekte, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Eiser was 75 respectievelijk 77 jaar oud ten tijde van het indienen van de aangiften in 2016 en 2018 en hij had een commerciële aangiftepraktijk. Hij was kennelijk in staat dit werk ook voor anderen te blijven doen. Er is – volgens mij terecht – geen reden om aan te nemen dat eiser door ziekte of ouderdom niet in staat was om de juiste aangiften te doen.

De boetes worden nog wel gematigd vanwege ‘undue delay’. Naast een schadevergoeding voor immateriële schade.

Ricky Turpijn

Aanbevolen artikelen

Een reactie plaatsen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *