Citaat Johan Cruijff: “Je moet schieten, anders kun je niet scoren.”

Taxlive 1/11/24 VNVandaag 1/11/24
Bron: Hoge Raad 01-11-2024 23/00324 ECLI:NL:HR:2024:1557

https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:HR:2024:1557

X doet in 2014 een inkeermelding voor drie verzwegen bankrekeningen in Luxemburg. Één van de bankrekeningen staat op naam van A INC. Vanaf 23 december 2016 tot en met 20 februari 2017 zijn aan X IB-navorderingsaanslagen over 2001 tot en met 2008 opgelegd. Later volgen de navorderingsaanslagen over 2009, 2010, 2012 en 2014. Volgens X heeft de inspecteur niet voldoende voortvarend gehandeld. De inspecteur overlegt een interne e-mail, waaruit blijkt dat hij met een collega overleg heeft gehad over de zaak. Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant is het verzenden van de interne e-mail en het voorleggen van vragen aan de collega ook aan te merken als een werkzaamheid van de inspecteur. Hof ’s-Hertogenbosch oordeelt dat het handelen van de inspecteur passend is binnen de hem toekomende vrijheid om zijn werkzaamheden op basis van eigen prioritering in te richten. Het verkrijgen van nadere inlichtingen is noodzakelijk voor het zorgvuldig en voortvarend opleggen van alle aanslagen. X gaat in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat de inspecteur niet redelijkerwijs kon aannemen dat de reactie op zijn e-mail nog van belang kon zijn voor het vaststellen van de aanslagen over 2001 tot en met 2008. De e-mail heeft namelijk betrekking op de fiscale kwalificatie van het belang van X in A INC. De inspecteur wist toen al dat de bankrekening in 2009 is geopend en dat X op 14 mei 2009 daarvan enig aandeelhouder is geworden. Het staat de inspecteur niet vrij om met het opleggen van alle aanslagen te wachten totdat hij zich in staat acht alle aanslagen tot en met 2014 op te leggen. Door het hof is ten onrechte belang toegekend aan een tot X gericht verzoek om in te stemmen met het verlengen van de navorderingstermijn. Zo’n verzoek is namelijk niet rechtstreeks gericht op het voortvarend voorbereiden en vaststellen van de aanslagen, maar dient slechts om te voorkomen dat een aanslagtermijn ongebruikt verstrijkt. De gedingstukken bevatten geen aanwijzingen dat de aanslagen over 2001 tot en met 2008 zijn gebaseerd op andere gegevens dan de gegevens die X tot en met 16 juni 2016 heeft verstrekt. Tussen die datum en het opleggen van die aanslagen is dus een onverklaarbare vertraging opgetreden van meer dan zes maanden (zie HR 1 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1105, V-N 2015/23.4). Er is niet de vereiste voortvarendheid betracht, zodat de navorderingsaanslagen worden vernietigd. Het beroep van X is gegrond.

Heel zuur voor de inspecteur in onderstaande procedure, die voor open doel naast schiet.

Het geschil in onderstaande procedure ging om de vraag of de navorderingsaanslagen IB/PVV 2001 t/m 2008 terecht zijn vastgesteld met toepassing van de verlengde navorderingstermijn van art 16, lid 4 AWR met 12 jaar vanaf het moment, dat de belastingschuld is ontstaan. Normaal gesproken heeft de inspecteur daar maximaal 5 jaar de tijd voor. Maar in dit geval heeft de belanghebbende op 4 juni 2014 een inkeerverzoek gedaan, waarbij hij melding maakte van in Luxemburg aangehouden, niet in zijn aangiften IB/PVV) vermelde, bankrekeningen.

Op 16 juni 2016 heeft de Inspecteur voor de laatste maal stukken en informatie van belanghebbende gekregen. Er worden navorderingsaanslagen opgelegd over de jaren 2001 t/m 2014. De navorderingsaanslagen over de jaren 2001 tot en met 2008 zijn vastgesteld in de periode van 23 december 2016 tot en met 20 februari 2017. Dus meer dan 6 maanden na ontvangst van de laatste info. De vraag is of die 6 maanden te verklaren zijn. De HR – anders dan de Rb en het Hof – oordeelt, dat die 6 maanden niet te verklaren zijn en dat de inspecteur daardoor niet voortvarend heeft opgetreden. Een vereiste volgens de HR. De sanctie is dan, dat de navorderingsaanslagen 2001 t/m 2008 worden vernietigd.

De HR wijst op haar eigen jurisprudentie van 26 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ9092 en ECLI:NL:HR:2010:BJ9120, waarin de spelregels voor de verlengde navorderingstermijn zijn gegeven: “In gevallen waarin het VWEU van toepassing is de voorwaarde dat de inspecteur na het verkrijgen van de inlichtingen die nodig zijn voor het bepalen van de verschuldigde belasting de navorderingsaanslag met redelijke voortvarendheid voorbereidt en vaststelt aan de hand van de gegevens die de inspecteur ter beschikking staan. De vereiste voortvarendheid is in elk geval niet betracht, indien bij het voorbereiden en vaststellen van de navorderingsaanslag een onverklaarbare vertraging is opgetreden van meer dan zes maanden.”

De HR zou eigenlijk de oordelen over de feiten aan de feitenrechters, Rb en Hof, moeten laten. Maar niet als deze oordelen onbegrijpelijk zijn, wat dus volgens de HR kennelijk het geval is. Daarbij stelt de HR voorafgaand, dat het een onjuiste rechtsopvatting is van het Hof, dat de Inspecteur mocht wachten met het opleggen van de navorderingsaanslagen over de jaren 2001 tot en met 2008 totdat hij zich in staat achtte alle navorderingsaanslagen t/m 2014 op te leggen. Dat leidt de HR af uit een eerder arrest 18 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP4779, rechtsoverweging 3.3.6.

In dat verband is het oordeel van het Hof niet begrijpelijk, dat de Inspecteur redelijkerwijs kon aannemen dat de reactie op de e-mail van halverwege de 6 maandstermijn ook van belang kon zijn voor het vaststellen van de navorderingsaanslagen over de jaren 2001 tot en met 2008. Immers, het ging in de email over belastbare feiten in 2009 en dat was de inspecteur bekend op het moment van versturen van de email. Ook is niet begrijpelijk dat het Hof in dit verband belang heeft toegekend aan een verzoek gericht aan belanghebbende in te stemmen met verlenging van de navorderingstermijn. Zo’n verzoek is op zichzelf beschouwd geen handeling die rechtstreeks is gericht op het voortvarend voorbereiden en vaststellen van de navorderingsaanslagen, maar dient slechts om te voorkomen dat de toepasselijke navorderingstermijn ongebruikt verstrijkt.

De inspecteur moet dus voortvarend handelen bij het toepassen van de verlengde navorderingstermijn. De HR heeft dit begrip met dit arrest belangrijk aangevuld. De inspecteur kan zijn voor belastingdienstmedewerkers openbaar gemaakte memo hiermee aanvullen.

https://open.overheid.nl/documenten/475fc90e-75db-409f-b1ce-b14dc66e1db4/file

Ricky Turpijn

Aanbevolen artikelen

Een reactie plaatsen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *