Citaat Frederick Robertson: “All high truth is the union of two contradictories.”

https://kennisgroepen.belastingdienst.nl/publicaties/kg20220244-waardering-lidmaatschapsrecht-in-een-vve-en-box-3/

Voor de appartementseigenaar en daarom verplicht lid van van een Vereniging van Eigenaren (VvE) een teleurstellend standpunt van de kennisgroep.

Een VvE heeft aan het einde van het kalenderjaar een opdracht voor onderhoudswerkzaamheden aan een aannemer verstrekt voor een bedrag van € 40.000. Conform de afspraak hebben de werkzaamheden en betalingen in het daaropvolgende kalenderjaar plaatsgevonden. De voorgelegde vraag is of voor de bepaling van de waarde van het lidmaatschapsrecht op de peildatum voor box 3 het banksaldo van de VvE mag worden verminderd met de verstrekte opdracht voor onderhoudswerkzaamheden van € 40.000. Nu de “geoormerkte” € 40.000 nog niet het vermogen van de VvE heeft verlaten, telt bij het bepalen van de waarde van het lidmaatschapsrecht van de VvE dus ook de geoormerkte € 40.000 mee. Dit bedrag mag niet in mindering worden gebracht op de banktegoeden van de VvE. Aldus de kennisgroep. Bijna achteloos snijdt de kennisgroep zo mogelijk een nog interessanter onderwerp aan. De vraag of een aandeel in het eigen vermogen van een VvE een bezitting is in de zin van Box3. De Hoge Raad heeft al in 2010 bevestigd, dat een VvE aandeel een vermogensrecht is voor Box3. Zonder verdere motivering anders dan dat het lidmaatschap van een VvE niet te dient worden aangemerkt als (element van) een eigen woning. In 2023 bevestigt de HR dat de verplichting van de VvE een reservefonds te vormen geen verandering brengt in de aard van het aandeel in dat reservefonds als vermogensrecht voor Box3. Maar de verwijzing naar de parlementaire behandeling van de Wet verbetering functioneren van eigenaars is dubieus. Omdat daar een onafgemaakte discussie ontstond over de vraag of de gelijkstelling van de appartementseigenaar met de particuliere eigenaar – de dragende gedachte – wel terecht is. Als je een bedrag via een VvE aan een verplicht reserveringsfonds overdraagt, ben je de beschikkingsbevoegdheid daarover kwijt. Als een particulier die al dan niet spaart zijn huis verkoopt, kan hij het geld gewoon weer op zijn eigen spaarrekening storten. De beschikkingsbevoegdheid verschilt dus. Dit zou je toch nog eens als appartementseigenaar moeten voorleggen aan de HR.

Terug naar de vraag aan de kennisgroep. Het criterium “nog niet het vermogen van de VvE heeft verlaten” is volgens mij niet juist. De VvE is een rechtspersoon, die normaal gesproken niet Vpb plichtig is, omdat er geen onderneming wordt gedreven. Maar stel, dat dat wel zo zou zijn, dan geldt volgens mij het goedkoopmansgebruik. Een voorziening (Baksteenarrest), laat staan een verplichting, maakt geen onderdeel uit van het fiscaal eigen vermogen. De € 40.000 lijkt daaraan te voldoen. Het is volgens mij verdedigbaar, dat dat bedrag wel degelijk het vermogen heeft verlaten.

Standpunt kennisgroep


In de memorie van toelichting bij de invoering van de Wet IB 2001 heeft de wetgever de rechten die niet op zaken betrekking hebben nader toegelicht, waarbij het lidmaatschapsrecht van en belangen bij een vereniging of doelvermogens als voorbeelden worden genoemd. (Kamerstukken II, 1998/1999, 26 727, nr. 3, p. 233-234). De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat het lidmaatschapsrecht van een VvE een vermogensrecht is als bedoeld in artikel 5.3, tweede lid, onderdeel f, Wet IB 2001 (HR 13 augustus 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL7268 & HR 23 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:952). De categorie overige vermogensrechten heeft het karakter van een restcategorie en bevat alle rechten die enige waarde in het economisch verkeer hebben maar, om welke reden dan ook, niet onder de eerdere categorieën vallen. Mocht het lidmaatschapsrecht van een VvE niet vallen onder artikel 5.3, tweede lid, onderdeel e, Wet IB 2001, dan valt het in ieder geval onder artikel 5.3, tweede lid, onderdeel f, Wet IB 2001.

Voor dit standpunt is niet relevant of het lidmaatschapsrecht als een recht dat niet op zaken betrekking heeft of als een overig vermogensrecht wordt aangemerkt.

In de casus is (een deel van) het reservefonds bestemd om op een later moment te besteden aan bepaalde benoemde onderhoudskosten. Hiermee is nog geen sprake van het verlaten van dit bedrag uit het vermogen van de VvE. Derhalve dient het bepalen van de waarde van het lidmaatschapsrecht van de VvE plaats te vinden inclusief de geoormerkte € 40.000. Dit bedrag mag niet in mindering worden gebracht op de banktegoeden van de VvE.

Ten overvloede wordt opgemerkt dat dit op vergelijkbare wijze geschiedt bij een reservering voor groot onderhoud zoals die door een andere woningeigenaar (geen deel uitmakend van een VvE) wordt aangehouden en die ook tot het vermogen in box 3 behoort.
….

https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:HR:2010:BL7268

Hoge Raad 13-08-2010 09/00181

3.3.2. Het lidmaatschap van een vereniging van appartementseigenaars en een appartementsrecht zijn te onderscheiden rechtsfiguren. Zoals ook volgt uit de in Titel 9 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek opgenomen regeling van appartementsrechten, omvat een appartementsrecht niet het lidmaatschap van een vereniging van eigenaars. Daaraan doet niet af dat het lidmaatschap van rechtswege voortvloeit uit de hoedanigheid van appartementseigenaar, niet afzonderlijk vervreemdbaar is, en van rechtswege eindigt wanneer een lid ophoudt appartementseigenaar te zijn.

3.3.3. Het – afzonderlijk te kwalificeren – lidmaatschapsrecht van een vereniging van eigenaars kan niet worden aangemerkt als een (gedeelte van een) gebouw, en is derhalve ook niet aan te merken als (element van) een eigen woning in de zin van artikel 3.111, lid 1, van de Wet.

3.3.4. Daarop wijst ook de voorgeschreven wijze van waardering. Artikel 3.112 van de Wet geeft regels voor de bepaling van de voordelen uit eigen woning. Daartoe wordt uitgegaan van de zogenoemde eigenwoningwaarde, die in lid 2 van dat artikel wordt omschreven als de volgens hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) voor die woning vastgestelde waarde. Voor de toepassing van de Wet WOZ moet bij de bepaling van de waarde van een appartement worden uitgeschakeld de invloed die een onderhoudsreserve van een vereniging van appartementseigenaars zou kunnen hebben op de verkoopprijs, omdat het gedeelte van de verkoopprijs dat betrekking heeft op een dergelijke reserve, geen deel uit maakt van de prijs die wordt betaald voor (het recht op) de onroerende zaak zelf (vgl. HR 8 september 1993, nr. 29300, LJN ZC5446, BNB 1993/325). Ook bij de waardering van een – als onroerende zaak aan te merken – appartement wordt er derhalve bij de toepassing van de Wet WOZ van uitgegaan dat de onderhoudsreserve en het lidmaatschapsrecht van een vereniging van eigenaars die de onderhoudsreserve gevormd heeft, geen deel uitmaken van dat appartement. De geschiedenis van de totstandkoming van artikel 3.112, lid 2, van de Wet geeft geen aanleiding om te veronderstellen dat de wetgever voor de heffing van de inkomstenbelasting – in weerwil van de aansluiting bij de Wet WOZ – van dit uitgangspunt heeft willen afwijken.

3.3.5. De hiervoor bedoelde uitleg van het begrip eigen woning bewerkstelligt bovendien een gelijke behandeling ten opzichte van gevallen waarin geen sprake is van een vereniging van eigenaars en de gerechtigde tot een eigen woning zelf reserves aanlegt ten behoeve van toekomstig onderhoud. Dergelijke reserves worden voor de toepassing van artikel 3.111 en 3.112 van de Wet immers ook niet gerekend tot (de waarde van) die eigen woning.

3.3.6. Op grond van het voorgaande dient het lidmaatschap van een vereniging van eigenaars niet te worden aangemerkt als (element van) een eigen woning in de zin van artikel 3.111, lid 1, van de Wet. Wel dient dit lidmaatschapsrecht te worden aangemerkt als een vermogensrecht, en dient het op grond van artikel 5.3, lid 2, aanhef en letter f, van de Wet bij het bepalen van de rendementsgrondslag van box 3 in aanmerking te worden genomen voor de waarde die in het economische verkeer aan dat recht wordt toegekend. Bij het vaststellen van de waarde in het economische verkeer van een dergelijk recht dienen alle relevante omstandigheden in aanmerking te worden genomen. Daartoe behoort ook de omstandigheid dat de desbetreffende vereniging van eigenaars uit bijdragen van haar leden een eigen vermogen heeft gevormd.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:HR:2023:952

Hoge Raad 23-06-2023 22/02655

4 Beoordeling van de middelen
4.1 Het eerste middel betoogt dat het Hof in zijn oordeel ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de tussentijdse wijziging van artikel 5:126, lid 1, BW waardoor het reservefonds een wettelijke voorziening is geworden die als zodanig niet tot het eigen vermogen behoort of kan worden gerekend, en zo dat wel het geval zou zijn, geen waarde in het economische verkeer heeft.

4.2 Het middel faalt. Anders dan het middel betoogt, heeft de wijziging van artikel 5:126, lid 1, BW waarbij het vormen en in stand houden van een reservefonds een wettelijke verplichting is geworden, geen verandering gebracht in de aard van dat reservefonds als vermogensrecht in de zin van artikel 5.3, lid 2, aanhef en letter f, Wet IB 2001, noch in de wijze waarop de waarde in het economische verkeer van dat vermogensrecht moet worden bepaald. Zoals ook uit de wetsgeschiedenis bij de Wet verbetering functioneren van eigenaars volgt, heeft de wetgever met de wijziging van artikel 5:126 BW niet beoogd een aandeel in het reservefonds niet langer tot de rendementsgrondslag van box 3 te rekenen. 2

2 Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 2718, blz. 1-2 en Handelingen II 2016/17, nr. 43, item 34, blz. 3 en 12.

Aanhangsel van de Handelingen
Datum publicatie Organisatie Vergaderjaar Nummer Datum ontvangst
21-05-2019 13:56 Tweede Kamer der Staten-Generaal 2018-2019 2718 21-05-2019

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20182019-2718.html

Vraag 2
Wat vindt u van de situatie dat mensen verplicht zijn om binnen de Vereniging van Eigenaren (VvE) jaarlijks een bedrag te sparen (0,5% van de nieuwbouwwaarde of conform een vastgesteld onderhoudsplan) en zij over dit bedrag belasting in box 3 moeten betalen?

Antwoord 2
De Wet verbetering functioneren verenigingen van eigenaars is op 1 januari 2018 in werking getreden. In deze wet is geregeld dat VvE’s jaarlijks een minimumbedrag sparen voor groot onderhoud door storting in het VvE reservefonds, gebaseerd op een meerjarenonderhoudsplan (MJOP) óf 0,5% van de herbouwwaarde. Door te sparen op basis van een MJOP wordt specifiek naar de onderhoudsstaat van het eigen VvE complex gekeken. Een VvE kan afzien van storting in het reservefonds wanneer op een vergadering van eigenaars 80% van de appartementseigenaren hiertoe besluit en de individuele appartementseigenaren de kosten voor onderhoud direct beschikbaar hebben. Tevens kan een individuele appartementseigenaar op een alternatieve manier sparen via een bankgarantie ten name van de VvE.

Een lidmaatschapsrecht in een VvE is civielrechtelijk een aparte rechtsfiguur en als gevolg daarvan fiscaal een afzonderlijk te kwalificeren vermogensrecht dat tot de rendementsgrondslag van de vermogensrendementsheffing (box 3) wordt gerekend.

Op 13 augustus 2010 heeft de Hoge Raad dit standpunt in een uitspraak bevestigd.2 Indien de VvE een reservefonds heeft moet een individuele appartementseigenaar over zijn aandeel in het reservefonds box 3-belasting betalen, voor zover zijn totale vermogen meer bedraagt dan het heffingvrije vermogen3. Dit vraagstuk is ook aan de orde gesteld tijdens de parlementaire behandeling van de Wet verbetering functioneren verenigingen van eigenaars. Ook toen is aangegeven dat een lidmaatschapsrecht in een VvE een vermogensrecht is dat tot de rendementsgrondslag van box 3 wordt gerekend. 4

4 Zie de memorie van toelichting (Kamerstuk 34 479, nr. 3, blz 11), de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 34 479, nr. 6, blz 19 en 20) en de memorie van antwoord (Kamerstuk 34 479, C, blz 4).

De wettelijke verplichting voor een VvE om jaarlijks een minimumbedrag te sparen voor groot onderhoud is tot stand gekomen doordat in 2012 uit onderzoek van Companen bleek dat 1/3 van de VvE’s slecht functioneerde en de helft van de VvE’s te weinig spaarde voor groot onderhoud. 5
Hierdoor was sprake van ernstig achterstallig onderhoud bij VvE complexen. Door de verplichting om jaarlijks een minimumbedrag te sparen voor groot onderhoud zijn VvE’s zich meer bewust van het belang van sparen voor groot onderhoud. Het kabinet vindt dit een goede ontwikkeling.

Vraag 3
Klopt het dat het gespaarde bedrag op de rekening van de VvE wel meetelt in het vermogen box 3 en dat als de VvE een schuld aangaat deze niet aftrekbaar is? Wat vindt u van deze ongelijke situatie?

Antwoord 3
Bij het vaststellen van de waarde in het economische verkeer van het lidmaatschapsrecht wordt het aandeel in het reservefonds meegenomen. Het lidmaatschapsrecht in een VvE kan in box 3 tot zowel een bezitting als een schuld leiden. Omdat appartementseigenaren (voor hun deel) van een schuld van de VvE hoofdelijk verbonden zijn, wordt het aandeel in de schuld in beginsel meegenomen als verplichting in box 3. Op basis van een goedkeuring in onderdeel 10.4 van het besluit Inkomstenbelasting; Eigenwoningrente van 10 juni 2010 (DGB2010/921) bestaat onder voorwaarden de mogelijkheid om in bepaalde gevallen de schuld aan te merken als eigenwoningschuld. Dat betekent nog niet dat de rente ook aftrekbaar is. In de eerste plaats zal de lening van de VvE sinds 2013 aan de aflossingseis moeten voldoen. In de tweede plaats zal het aflossingsschema van de schuld van de VvE in te passen moeten zijn in het individuele renteaftrekverleden van de appartementseigenaar.
Uit nadere bestudering van voornoemde goedkeuring is gebleken dat deze – mede gezien de gewijzigde regelgeving met ingang van 1 januari 2013 – niet onverkort kan blijven bestaan en dient te worden herzien. Dit heeft voor appartementseigenaren die op het moment van de herziening gebruikmaken van de huidige goedkeuring geen gevolgen gedurende de resterende looptijd van de VvE-lening. Hoewel herijking van de goedkeuring noodzakelijk is, blijft het streven te komen tot een regeling waarbij appartementseigenaren voor een lening voor onderhoud/verduurzaming die is aangegaan door de VvE, onder voorwaarden gebruik kunnen blijven maken van de eigenwoningregeling. Bij de definitieve vormgeving zullen de uitkomsten van de momenteel lopende evaluatie van de eigenwoningregeling worden meegenomen.

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34479-3.html#ID-757699-d36e631

Kamerstuk 34 479

Wijziging van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het verbeteren van het functioneren van verenigingen van eigenaars (Wet verbetering functioneren verenigingen van eigenaars). Verschillende partijen hebben naar voren gebracht dat het aandeel van iedere individuele appartementseigenaar in het reservefonds naar breukdeel wordt belast in box 3. Het bezwaar dat hierbij wordt aangekaart is dat de eigenaar niet vrijelijk kan beschikken over het geld noch kan meenemen wanneer men verhuist. Belasting in box 3 wordt als onredelijk bezwarend gezien. Zoals eerder tijdens een overleg met de Tweede Kamer op 15 januari 2015 is aangegeven door de Minister voor Wonen en Rijksdienst, is het feit dat het gereserveerde bedrag aan inkomstenbelasting onderhevig is voor de appartementseigenaar niet wezenlijk anders dan voor de «andere woningeigenaars die ook moet sparen voor zijn onderhoud en hiervoor geld opzij moet leggen. Ook dit bedrag wordt belast in box 3. 32 Wanneer men verhuist kan het eigen breukdeel van het gereserveerde bedrag niet uit het reservefonds worden gehaald. Echter dit bedrag kan wel worden verdisconteert met de verkoopprijs van het appartement.

32 Kamerstukken II 2014–15, 30 196, nr. 297, p. 18.

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30196-297.html

Kamerstuk 30 196 Duurzame ontwikkeling en beleid

De heer Monasch (PvdA): We hoeven de discussie over de beschikkingsbevoegdheid en box 3 nu niet af te ronden. Maar het is de vraag of je het gelijk moet trekken met een particuliere eigenaar. Als je een bedrag via een vve aan een verplicht reserveringsfonds overdraagt, ben je de beschikkingsbevoegdheid daarover kwijt. Daarin zit toch wel het verschil. Als een particulier die al dan niet spaart zijn huis verkoopt, kan hij het geld gewoon weer op zijn eigen spaarrekening storten. Als iemand in een vve zijn huis of zijn appartementsrecht verkoopt, is hij dat geld gewoon kwijt. Dat is niet erg, want daarvoor heeft hij gereserveerd, maar hij kan het niet meer meenemen. Er is dus een verschil in beschikkingsbevoegdheid. Er kunnen misschien heel andere aspecten aan zijn maar het is te kort door de bocht om te zegen dat het precies hetzelfde is, zoals de Minister doet. Ik denk dat het iets genuanceerder ligt, maar dat wil nog niet zeggen dat we vervolgens voor een bepaalde uitkomst pleiten.

Minister Blok: Ik ga even hardop denken. Stel dat ik een particulier ben die de gewoonte heeft om eens in de drie jaar zijn huis te schilderen en daarvoor te sparen. Als ik dat bedrag net helemaal heb uitgegeven, heb ik niets meer op mijn spaarrekening staan maar zit mijn huis strak in de verf. Nu ga ik het huis verkopen. De koper ziet dat het strak in de verf zit. Als ik aan het eind van die drie jaar zit, het geld op de spaarrekening heb staan en ik mijn huis verkoop, heeft de heer Monasch er gelijk in dat ik het mee kan nemen. Maar de koper ziet ook dat mijn huis niet strak in de verf staat. Dat heeft gevolgen voor de prijs waarvoor ik het huis verkoop. Die situatie is niet heel anders dan die van de appartementseigenaar. Die heeft het geld dan wel uit handen gegeven, maar de koper ziet het ook als er net geverfd is. Hij weet dan dat er ook waarschijnlijk niets meer in de gemeenschappelijke kas zit. Als er niet geverfd is, betaalt hij iets minder voor het huis maar weet hij dat er een reservering klaarstaat in de gemeenschappelijke kas. Het vorige zei ik dus even hardop denkend; het is voor de economen aan tafel een uitdaging om deze redenering aan te vechten. Het wordt ongetwijfeld vervolgd.

De heer Monasch (PvdA): Hardop denkend – dat is het mooie van hardop denken – voegde de Minister een ander criterium in, namelijk wat er gebeurt met de prijs. Dat is iets anders. De juridische invalshoek is die van de beschikkingsbevoegdheid over het bedrag. Die levert een andere dimensie op in het debat. Nogmaals, laten we er op een ander moment over doorpraten, maar het ligt volgens mij iets genuanceerder.

Ricky Turpijn

Aanbevolen artikelen

Een reactie plaatsen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *