
Citaat Denis Diderot: “Het heden is zwanger van de toekomst.”
Taxlive 4/2/25 VNVandaag 3/2/25
Bron: Rechtbank Noord-Hollandn08-10-2024 (publicatie 30-01-2025) 23/3991 ECLI:NL:RBNHO:2024:12644
https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RBNHO:2024:12644
Samenvatting
X maakt in opdracht met een 3D-printer beeldjes van (de buik van) zwangere vrouwen aan de hand van 3D-scans. Deze scans worden door X digitaal bewerkt en vervolgens geprint in materialen zoals koper, brons, messing, staal of houtfilament. Na het printen worden de beeldjes verder afgewerkt, genummerd en voorzien van een stempel. De prijs van de beeldjes varieert tussen € 139 en € 650, afhankelijk van het materiaal en de maat. X dient bij de Belastingdienst een verzoek in om vooroverleg om te bevestigen dat de beeldjes als kunstwerken onder het verlaagde BTW-tarief vallen. De Belastingdienst wijst dit verzoek af, waarna X bezwaar maakt tegen de naheffingsaanslag en de voldoeningen op aangifte. In geschil is of de beeldjes zijn aan te merken als kunstvoorwerpen als bedoeld in post a.29 Tabel I Wet OB 1968.
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de beeldjes voldoen aan de voorwaarden voor toepassing van het verlaagde BTW-tarief. De rechtbank stelt vast dat de beeldjes originele kunstwerken zijn, geheel van de hand van X, en geen commercieel karakter hebben. X maakt zelf de scans, bewerkt deze digitaal en print de beeldjes, waarna zij deze verder afwerkt. Het gebruik van een 3D-printer doet hieraan niet af. Verder heeft X controle over het uiteindelijke resultaat. Het is niet ongebruikelijk is dat een klant wensen kenbaar maakt bij het maken van een kunstvoorwerp. De rechtbank concludeert dat de beeldjes van X onder de tabelpost vallen en dat het verlaagde tarief van toepassing is. De beroepen zijn gegrond.
Opmerking
Het vak omzetbelasting is een mooi vak. Staat aan de frontlijn van de maatschappij. Het lijkt voor het gros van leveringen van goederen en diensten automatisch bij aangifte te worden afgedragen tegen het normale tarief van 21%. Maar als de levering of dienst in Tabel 1 verschijnt, dan speelt het algemeen belang mee en geldt het lagere tarief van 9%. Dat scheelt in de consumentenprijs. Zoals het leveren van kunstvoorwerpen. De minister kan dan ook nog goederen aanwijzen als kunstvoorwerp. Laat kunst nu net een splijtzwam zijn, die de ene helft van de wereld in vervoering brengt en die de andere helft vol onbegrip achterlaat. Een mogelijke bron van discussie met de inspecteur, zoals onderstaande procedure laat zien.
Eiseres maakt aan de hand van 3D-scan’s en met een 3D-printer beeldjes van (de buik van) zwangere vrouwen. Op internet zijn veel ondernemers die dit gat in de markt hebben gevonden. https://buikbeeld.nl/
In geschil is of dit kunstvoorwerpen zijn waarop het verlaagde tarief van toepassing is. De rechtbank destilleert uit de wet, de Richtlijn, jurisprudentie en het besluit, dat:
– Het moet gaan om een origineel standbeeld of beeldhouwwerk (het kunstvoorwerp hoeft geen artistieke waarde te vertonen)
– Het voorwerp moet geheel van de hand van de kunstenaar zijn (er mag geen sprake zijn van massaproductie.
– Het voorwerp mag geen commercieel karakter hebben.
De rechtbank ziet een bevestiging van de eerste twee punten in de feiten. Voor het laatste punt heeft de rechtbank meer woorden nodig. Uit jurisprudentie volgt, dat bepalend is of het voorwerp potentieel in concurrentie staat met andere gelijksoortige industriële of ambachtelijke producten. Dan volgt een interessante overweging over de bewijslastverdeling en wat het besluit verstaat onder commercieel karakter.
De bewijslast voor de toepasselijkheid van het verlaagde tarief rust op eiseres, maar “gezien de aard van deze voorwaarde kan zij volstaan met de stelling dat geen sprake is van een commercieel karakter. Het is immers niet mogelijk bewijs te leveren van het niet bestaan van vergelijkbare producten.” Dus eiseres is niet gehouden tot het onmogelijke. De bewijslast, dat wel sprake is van een commercieel karakter, ligt daarom volgens de rechter bij de inspecteur. Volgens het Besluit is sprake van een commercieel karakter, als het product naar maatschappelijke opvattingen uiterlijke gelijkenis vertoont met industriële of ambachtelijke producten, waarvoor het algemene btw-tarief geldt. De rechter had het besluit links kunnen laten liggen, omdat het geen wet is. Maar dezelfde interpretatie is wel terug te vinden in jurisprudentie.
De inspecteur wijst op meerdere aanbieders op internet, waarmee eiseres in concurrentie treedt, maar dat is volgens de rechter op zichzelf “onvoldoende om te concluderen, dat het algemene tarief van toepassing is. Indien de andere aanbieders voldoen aan de voorwaarden van de Tabelpost, zouden ook hun leveringen immers kunstvoorwerpen betreffen die onder het verlaagde tarief vallen” (daarover is niets bekend). Dat sprake is van producten met een commercieel karakter volgens het Besluit 22 december 2017, nr. 2017-16288, is niet gebleken.
De rechtbank stelt eiseres in het gelijk.
Ik schat zo maar in, dat de inspecteur de bewijslastverdeling van de rechtbank best nog wel eens met succes bij de HR kan aanvechten.
Ricky Turpijn