Citaat Ralph Waldo Emerson: “Leven is een vordering, niet een station”

Ik moest even heel goed kijken. Twee standpunten van de kennisgroep over art 8bd Vpb.

Eén van 4/7/23.

https://kennisgroepen.belastingdienst.nl/publicaties/kg01120239-artikel-8bd-wet-vpb-1969-en-omzetting-onvolwaardige-vordering-door-verrekening-met-stortingsverplichting/

en één van 29/6/23 (zie mijn eerdere bijdrage)

https://kennisgroepen.belastingdienst.nl/publicaties/kg01120238-artikel-8bd-wet-vpb-1969-en-inbreng-onvolwaardige-vordering-in-schuldenaar-schuldvermenging/

Kennelijk is de praktijk bezig met dit vanaf 1/1/2022 ingevoerde artikel als flankerende maatregel bij de Wet tegengaan mismatches bij toepassing zakelijkheidsbeginsel in de vennootschapsbelasting. Het tegengaan zelf is geregeld in art 8bc Vpb. Het voorkomt, dat in NL hogere afschrijvingslasten vallen dan in het buitenland als verkoopwinst wordt belast. Art 8bd Vpb voorkomt een dubbele niet-heffing door een waarderingsverschil (niet door mismatches) als gevolg van een aantal rechtshandelingen zoals een kapitaalstorting.

Dus rara, zoek de verschillen. De uitkomst is namelijk in deze twee casus hetzelfde: art 8bd Vpb is niet van toepassing door schuldvermenging. Het standpunt van 29/6 gaat over een verkrijging van een gelieerde lichaam, niet belastingplichtig voor de Vpb – zoals een gemeente – van een niet volwaardige vordering op belastingplichtige, bijv een BV, via kapitaalstorting in de BV. De casus van 4/7 wijkt af van die van 29/6 in die zin, dat verkregen wordt van een gelieerd lichaam, die wél belastingplichtig is voor de Vpb. Het lijkt erop, dat twee verschillende kennisgroepleden aan de casus hebben gewerkt. In ieder geval qua schrijfstijl verschillend. Beiden concluderen, dat door schuldvermenging teboekstelling van de onvolwaardige vordering op de balans van belastingplichtige niet mogelijk is. Daardoor heeft art 8bd Vpb geen ingang. Opvallend is de verwijzing naar het belangrijke arrest HR 10 maart 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC5290 in 29/6, maar niet in 4/7. In 4/7 wordt naar andere arresten gewezen: HR 25 juni 1969, ECLI:NL:HR:1969:AX6850, 26 april 1978, ECLI:NL:HR:1978:AX2941. Maar tenslotte is bijzonder dat voor de schuldvermenging in 29/6 wordt verwezen naar art 6:161 BW en in 4/7 naar 6:127 BW. Art 6:127, lid 1 BW regelt de bevrijding van een schuldenaar door betaling, terwijl artikel 6:161, lid 1 BW betrekking heeft op de tenietgaan van een verbintenis door vermenging wanneer de hoedanigheid van schuldeiser en schuldenaar in één persoon worden verenigd. Grappig. Zouden kennisgroepleden elkaars ‘werk’ niet kennen?

Tenslotte lijken deze goedkeurende standpunten een besluit waardig. Wanneer zien we dit tegemoet?

Ricky Turpijn

Aanbevolen artikelen

Een reactie plaatsen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *