Citaat Arthur Rubinstein: “Geluk kan alleen worden ervaren als je er geen voorwaarden aan stelt”
https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:HR:2024:239
Samenvatting
Belanghebbende is op 2 september 2015 in wettelijke gemeenschap van goederen gehuwd met [A] (hierna: erflater). Met hem had zij toen al 33 jaar een affectieve relatie. Belanghebbende en erflater zijn op 19 oktober 2017 huwelijkse voorwaarden aangegaan, waarbij zij onder verwijzing naar artikel 1:121 BW zijn overeengekomen dat erflater zal zijn gerechtigd tot 10 procent van zowel de schulden als de goederen van de gemeenschap en belanghebbende tot 90 procent daarvan.
Erflater is op in 2017 overleden. Belanghebbende is de enige erfgename. Zij heeft de nalatenschap zuiver aanvaard. Uitgaande van een 50-50-verdeling van de gemeenschap van goederen heeft de Inspecteur een aanslag erfbelasting opgelegd naar een belaste verkrijging van € 1.206.459.
De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak vooropgesteld dat het aangaan van huwelijkse voorwaarden geen schenking inhoudt. Daarmee heeft zich immers nog niet een eenzijdige vermogensverschuiving uit het vermogen van de ene, in het vermogen van de andere echtgenoot voltrokken, die kenmerkend is voor een schenking, ook niet als de echtgenoten volgens de huwelijkse voorwaarden voor ongelijke delen worden gerechtigd tot de goederen van de huwelijksgemeenschap.
Dit neemt, aldus de Hoge Raad, niet weg dat het aangaan van huwelijkse voorwaarden in uitzonderlijke gevallen wel wetsontduiking (fraus legis) kan opleveren. Zo’n uitzonderlijk geval doet zich voor indien (i) het ontgaan van erfbelasting het doorslaggevende motief is geweest, en bovendien (ii) het in strijd zou komen met doel en strekking van de successiewet wanneer de vermogensverschuiving tussen de echtgenoten en het vervolgens overlijden van één van hen niet zou worden aangemerkt als een verkrijging krachtens erfrecht. Dit doet zich voor als op het moment van aangaan van de huwelijkse voorwaarden zo goed als zeker is dat de echtgenoot die daardoor voor het kleinste deel wordt gerechtigd tot het gemeenschappelijke vermogen (in dit geval: de erflater), eerder zal overlijden dan de andere echtgenoot (in dit geval: de belanghebbende) en dat daardoor de vermogensverschuiving van de ene echtgenoot naar de andere zich zal voltrekken. Dan moet worden aangenomen dat de vermogensverschuiving door de huwelijkse voorwaarden geen andere praktische betekenis kon hebben dan het vermijden van erfbelasting.
Daarvan is volgens de Hoge Raad in dit geval echter geen sprake. Dat is anders dan het criterium van het Hof, dat op het moment van het aangaan van de huwelijkse voorwaarden sprake moet zijn van enigszins gelijke levens- en sterftekansen. De uitspraak van het Hof blijft niet in stand en de aan de belanghebbende opgelegde aanslag wordt vernietigd.
Opmerking
Het is knap van de Hoge Raad de twee voorwaarden voor wetsontduiking (fraus legis) genoemd in (i) ontgaan is doorslaggevende motief en (ii) strijd met doel en strekking niet afzonderlijk te beoordelen, maar alleen als resultaat van (ii): het is zodanig in strijd met doel en strekking, dat ontgaan het doorslaggevende motief is. Is dit een nieuwe weg van de Hoge Raad? Daarbij schenkt de Hoge Raad ons een heerlijk criterium, waar de broodschrijvers zich op kunnen storten: wat is “zo goed als zeker”?
Ricky Turpijn