Çitaat Johan Cruijff: “Vindt de zwakke plek van je tegenstander en je hebt gewonnen”
Taxlive 2/9/22 VNVandaag 2/9/22
Bron: Hoge Raad 02-09-2022 20/03948 ECLI:NL:HR:2022:1121
Samenvatting
Het Belgische A nv houdt de aandelen in belanghebbende, X bv. Tevens houdt A nv aandelen in C nv, een in België gevestigd concernfinancieringslichaam. De andere aandeelhouder in C nv is B nv, die ook aandelen houdt in A nv. In 2000 kopen A nv en X bv de aandelen in F nv. Voor deze verwerving wordt een lening gesloten bij C nv. Later dat jaar neemt X bv de aandelen F nv over van A nv. De koopprijs wordt gefinancierd met een lening van de ING. Na vaststelling van de definitieve aankoopprijs van de aandelen in F nv doet X bv nog een extra betaling. Dit wordt gefinancierd met een lening van C nv. De lening van de ING wordt in 2002 vervangen door een lening van C nv, die vervolgens (deels) vervroegd wordt afgelost. X brengt de rente op de leningen in haar VPB-aangifte 2007 in aftrek. De inspecteur acht de rente niet aftrekbaar. Volgens X bv is er echter sprake van strijd met het VWEU.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de inspecteur aftrek van de rente terecht heeft geweigerd. Al zou de renteaftrekbeperking van art. 10a Wet VPB 1969 een belemmering van EU-verdragsvrijheden inhouden, dan bestaat daar een rechtvaardiging voor. Het hof verwijst daarbij naar het arrest van de Hoge Raad van 8 juli 2016 (15/00194, V-N 2016/36.9).
Advocaat-generaal Wattel concludeert dat de inspecteur de renteaftrek terecht heeft geweigerd en adviseert de Hoge Raad om het beroep in cassatie van X bv ongegrond te verklaren.
Prejudiciële vragen
De Hoge Raad stelt prejudiciële vragen over de vraag of de renteaftrekbeperking van art. 10a Wet VPB 1969 in strijd is met de art. 49, 56 en/of 63 VWEU. De Hoge Raad wil onder andere weten of de aftrek van rente bij een concernlening kan worden beperkt omdat de lening moet worden aangemerkt als (onderdeel van) een volstrekt kunstmatige constructie, ongeacht of de desbetreffende lening op zichzelf beschouwd tegen marktconforme voorwaarden is aangegaan. De Hoge Raad is van oordeel dat art. 10a lid 1 onderdeel c Wet VPB 1969 blijft binnen de door het Hof van Justitie EU in zijn rechtspraak gestelde grenzen voor een wettelijke bepaling die (een van) de in artikelen 49, 56 en 63 VWEU neergelegde vrijheden beperkt. Die beperking wordt namelijk gerechtvaardigd door haar specifieke doelstelling (bestrijding van belastingfraude en -ontwijking) en is daartoe proportioneel.
Daarnaast gaat de Hoge Raad in op het Lexel AB-arrest van het Hof van Justitie EU (20 januari 2021, C-484/19, V-N 2021/6.8) en wijst erop dat in de fiscale vakliteratuur geen consensus is over de uitleg van dit arrest. De Hoge Raad houdt iedere verdere beslissing aan en schorst het geding totdat het Hof van Justitie uitspraak heeft gedaan.
Opmerking
Voor de ‘diehard’ fiscalist vennootschapsbelasting. Gaat art 10a Vpb in geval van overnamerente bij externe acquisities van tafel? De Hoge Raad heeft prejudiciële vragen gesteld aan de Europese rechter. Professor Bouwman laat hierover zijn gedachten gaan in een opinie en zet de jurisprudentie van een jaar op een rij. Zijn conclusie: “ten minste een grondig onderzoek moet worden uitgevoerd naar de afschaffing van art. 10a Wet Vpb 1969 in geval van overnamerente bij externe acquisities. Er lijken voor de fiscus voldoende andere methoden beschikbaar te zijn om excessen op dit terrein te bestrijden.”
Ricky Turpijn