Citaat Jan Blokker: “Ik heb de pest aan informatie, je kunt je eigen vooroordelen niet meer vertrouwen” Zie mijn website jurisprudentiemeteenglimlach

Taxlive 29/2/24 VNVandaag 28/2/24
Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant 07-02-2024 (publicatie 23-02-2024) 19/3560 ECLI:NL:RBZWB:2024:647

https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RBZWB:2024:647

X is een naar Maltees recht opgerichte Limited, die vanaf 2004 met een aantal gelieerde vennootschappen (hierna: de Groep) twee internetcasino’s exploiteert. Haar (indirecte) aandeelhouders zijn aanvankelijk vier natuurlijke personen. In 2014 worden de aandelen in X verkocht aan een naar Zweeds recht opgerichte vennootschap. In 2016 start de inspecteur een onderzoek naar de mogelijke Nederlandse VPB-plicht van X. Hij verzoekt om overlegging van de volledige administratie van de Groep en geeft later informatiebeschikkingen af. Op de zitting merkt de inspecteur op dat hij niet weet of er nog op de zaak betrekking hebbende stukken zijn die hij over zou moeten leggen, dat de door de Groep genoemde stukken inderdaad niet zijn overgelegd, maar dat de stukken die zien op derdenonderzoeken geen op de zaak betrekking hebbende stukken zijn.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd, zodat hij wordt veroordeeld tot betaling aan de Groep van € 10.000, bovenop de reguliere proceskostenveroordeling. In tegenstelling tot wat in de verweerschriften wordt opgemerkt, zijn de betreffende stukken niet met een beroep op geheimhouding toegezonden aan de geheimhoudingskamer van de rechtbank. Zolang niet vaststaat dat X in Nederland VPB-plichtig is, hoeft zij niet aan de verplichtingen van art. 52 AWR (administratieplicht) te voldoen. In zoverre wordt de informatiebeschikking vernietigd. Voor zover de beschikking is gegeven op grond van art. 47 AWR (informatieverplichting), blijft deze in stand, maar blijft de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast achterwege. Het beroep van X is gegrond.

Boem. Dat komt hard aan bij de inspecteur. Hard werken om een Maltese Ltd fiscaal in NL gevestigd te krijgen. Maar uiteindelijk zijn de overblijvende informatiebeschikkingen Vpb 2004 t/m 2014 daartoe bijna niets waard gebleken. Sterker, bij de behandeling van deze informatiebeschikkingen voor de rechtbank wordt in verband met het niet volledig overleggen van de op de zaak betrekking hebbende stukken de inspecteur veroordeeld tot het betalen van een extra proceskostenvergoeding van euro 10.000. Dit, omdat aan die schending de rechtbank de gevolgtrekkingen kan verbinden die haar geraden voorkomen (art 8.31 AWB). En dat doet zij. Overigens komt dit bedrag niet meer terug in het overzicht van beslissingen. Bij mijn weten is dit de eerste keer, dat de rechter de inspecteur zo zwaar straft voor deze schending van art 8.42 AWB.

Maar volgens de uitspraak is het procesgedrag van de inspecteur daar debet aan. Kennelijk zouden volgens het verweerschrift van de inspecteur de stukken naar de geheimhoudingskamer worden gestuurd. Het blijkt, dat dat niet het geval is. De rechter neemt het de inspecteur kwalijk dat hij pas op de zitting reageert op de vragen van belanghebbende over die stukken en dan nog met de mededeling, dat hij “niet weet of er nog meer op de zaak betrekking hebbende stukken zijn”. Een warrig verhaal, volgens mij een inspecteur onwaardig.

Interessant is het oordeel van de rechtbank over de rechtmatigheid van de informatiebeschikkingen. In art 52a AWR geregeld vloeit deze beschikking voort uit het niet voldoen aan art 47 AWR (inlichtingenplicht over de eigen belastingplicht) en art 52 AWR (de bewaar en administratieplicht) “Zolang niet vaststaat dat belanghebbende in Nederland belastingplichtig is, staat ook niet vast dat zij aan de verplichtingen van artikel 52 AWR moet voldoen. Het niet voldoen aan die verplichtingen kan daarom naar het oordeel van de rechtbank in de fase van het informatieverzoek en dus ook van de informatiebeschikking niet leiden tot omkering en verzwaring van de bewijslast.” Op dit punt wordt de informatiebeschikking vernietigd. Volgens mij ten overvloede meldt de rechtbank, dat er nog een gelegenheid komt om dit onderwerp “aan de orde te stellen bij een eventuele procedure over de aanslagen”. De vreemde stelling van belanghebbende, dat de inspecteur aanslagen kon opleggen en daarom de informatiebeschikking niet mocht geven, verwerpt de rechter met een wat idealistische overweging, dat “van een zorgvuldig handelende inspecteur mag immers verwacht worden dat hij niet zondermeer aanslagen oplegt naar een maximumpositie, maar dat hij gedegen onderzoek doet teneinde aanslagen op te leggen die niet te hoog zijn”.

De verplichting tot informatieverstrekking van artikel 47 van de AWR strekt zich uit tot alle informatie waarover de belanghebbende beschikt en daarbij is dus niet van belang of het gaat om stukken waarvan de verplichte bewaartermijn al dan niet is verstreken, aldus de rechtbank. Om vast te stellen of belanghebbende in Nederland belastingplichtig is, beschikt de inspecteur over de in artikel 47 AWR vastgelegde bevoegdheid om algemene inlichtingen in te winnen. De verplichting die inlichtingen te verstrekken is zeer ruim. De informatiebeschikking heeft de inspecteur terecht vastgesteld. De dragende overweging is, dat uit “de betrekkingen tussen belanghebbende en enkele van haar in Nederland gevestigde medewerkers c.q. de groep vennootschappen waartoe belanghebbende behoort, kon de inspecteur afleiden dat het mogelijk was dat de feitelijke leiding van belanghebbende in Nederland werd uitgeoefend. De rechtbank acht de in dat kader door de inspecteur gevraagde informatie weliswaar ruim, maar niet onrechtmatig.” Maar de rechtbank vindt, dat er “geen reden is voor toepassing van de sanctie van artikel 25, derde lid, van de AWR (omkering en verzwaring van de bewijslast)”. De inspecteur heeft verzuimd, om een termijn in de informatiebeschikking op te nemen. Dat betekent, dat voor de beoordeling of belanghebbende aan de informatiebeschikking heeft voldaan, alle tot aan de onderhavige procedure verstrekte informatie in aanmerking moet worden genomen. Over de volgens de inspecteur ontbrekende informatie heeft belanghebbende aangegeven, dat er niet meer stukken zijn dan zij reeds heeft verstrekt. De rechtbank heeft “geen reden om te twijfelen” hieraan. Dus heeft belanghebbende voldaan aan haar informatieplicht. Zo eenvoudig als de rechter dit met enig inlevend vermogen afdoet, zo lijkt de inspecteur dit ook af hebben kunnen doen.

Als voormalig inspecteur zeg ik voorzichtig, dat het lijkt alsof de beide inspecteurs ter zitting geen bijstand hebben gehad van een verplichte procesdeskundige. Of überhaupt een tegenlezer voor het verweerschrift. Mogelijk een revanche in hoger beroep. Of bij de aanslagen. Immers, het is aan de inspecteur of desondanks voldoende informatie is om de Maltese Ltd als binnenlands belastingplichtige aan te merken.

Ricky Turpijn

Aanbevolen artikelen

Een reactie plaatsen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *