“Ben ik nou degene die zo slim is, of ben jij nou zo dom?”

Taxlive 16/9/25 VNVandaag 26/9/25
Bron: Hoge Raad 26-09-2025 24/02647 ECLI:NL:HR:2025:1389

https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:HR:2025:1389

X is weduwe van een familielid van de oprichter van een familiestichting. De stichting was door hem in 1907 opgericht om zijn familie financieel te ondersteunen. Op 1 januari 2018 is het vermogen van de stichting ruim € 8 mln. De inspecteur heeft op basis van de stamboom 1,926% van het vermogen van de stichting aan X toegerekend in box 3 en (navorderings)aanslagen over 2018 en 2019 aan haar opgelegd. Volgens Hof Amsterdam veroorzaakt de APV-regeling een ongelijkheid tussen X, die vanwege haar hoge leeftijd geen uitkering meer van de stichting ontvangt, en degenen die in 2018 en 2019 wel een uitkering ontvangen. Dat verschil is strijdig met art. 1 Eerste Protocol van het EVRM en art. 14 EVRM. Er is namelijk geen ‘fair balance’ tussen de belangen gediend met de APV-regeling versus de inbreuk op het eigendomsrecht en de ongelijke behandeling. Rechtsherstel wordt verleend door de heffing voor X terug te brengen tot haar daadwerkelijke voordeel van nihil. Partijen gaan in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat de heffing op basis van de APV-regeling op stelselniveau voldoet aan het uit art. 1 EP voortvloeiende vereiste van een ‘fair balance’ en als gevolg daarvan geen inbreuk maakt op deze verdragsbepaling. De wetgever heeft bij zijn keuze voor de APV-regeling onder ogen gezien dat het belastbare inkomen uit het toegerekende vermogen kan afwijken van wat de erfgenaam daadwerkelijk van het APV ontvangt. Deze keuze is niet evident van redelijke grond ontbloot. Het alternatief om aan te knopen bij de uiteindelijke verkrijgingen door een begunstigde zou tot gevolg zou hebben dat situaties van fiscaal zwevend vermogen in stand worden gelaten zolang geen vermogen wordt uitgekeerd en dat zou onverenigbaar zijn met het legitieme doel van de APV-regeling. De inbreuk op art. 1 EP zou zich wel voordoen als X door de APV-regeling wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige last, maar X heeft niet gesteld dat daarvan sprake is. Het principale beroep van de staatssecretaris is gegrond. Het incidentele beroep van X is ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO). Volgt verwijzing naar Hof Den Haag voor het beoordelen van de door Hof Amsterdam onbehandeld gelaten standpunten van X.

Wat ik niet begrijp is, dat er geen sprongcassatie in deze zaak is overwogen of dat het Hof geen prejudiciële vraag aan de Hoge Raad heeft gesteld, alvorens zelf tijd en moeite te steken in een verhaal, wat achteraf dus zinloos blijkt te zijn. Toegegeven, het gaat om de (nagevorderde) jaren 2018 en 2019, maar vanaf 2016 is die mogelijkheid er.

Zonde. Van verspilde intellectuele energie en geld.

De Hoge Raad geeft een oordeel tegengesteld aan die van het Hof. Een belangrijk oordeel over de vraag of de APV (afgescheiden particulier vermogen) wetgeving in strijd is met het mensenrechtenverdrag. En wel op het punt van het ongestoord genieten van het eigendom. Dat is dus niet het geval.

De Hoge Raad oordeelt dat de heffing op basis van de APV-regeling op stelselniveau voldoet aan het uit art. 1 Eerste Protocol van het EVRM voortvloeiende vereiste van een ‘fair balance’ en als gevolg daarvan geen inbreuk maakt op deze verdragsbepaling. De wetgever heeft bij zijn keuze voor de APV-regeling onder ogen gezien dat het belastbare inkomen uit het toegerekende vermogen kan afwijken van wat de erfgenaam daadwerkelijk van het APV ontvangt.

De inspecteur heeft op basis van de stamboom 1,926% van het vermogen van de stichting aan belanghebbende toegerekend in box 3 en (navorderings)aanslagen IB over 2018 en 2019 aan haar opgelegd. Volgens Hof Amsterdam veroorzaakt de APV-regeling een ongelijkheid tussen X, die vanwege haar hoge leeftijd geen uitkering meer van de stichting ontvangt, en degenen die in 2018 en 2019 wel een uitkering ontvangen. Dat verschil is strijdig met art. 1 Eerste Protocol van het EVRM en art. 14 EVRM. Het Hof lijkt daarna terug te vallen op de “werkelijk rendement” doctrine door het daadwerkelijk voordeel van nihil in Box 3 op te nemen.

Volgens de HR zou de inbreuk op art. 1 EP zich wel voordoen als X door de APV-regeling wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige last, een begrip die we kennen uit de Box 3 jurisprudentie. Maar X heeft niet gesteld dat daarvan sprake is. Het gelijk is aan de stas. Verwijzing voor de niet door het Hof behandelde geschilpunten.

Ricky Turpijn

Aanbevolen artikelen

Een reactie plaatsen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *