Citaat Richard Feynman: “De uitzondering bevestigt dat de regel fout is.”

Taxlive 19/11/24 VNVandaag 18/11/24
Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant 07-11-2024 (publicatie 14-11-2024) BRE 23/11120 ECLI:NL:RBZWB:2024:7631

https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RBZWB:2024:7631

X en zijn echtgenote verkrijgen op 15 maart 2023 samen 50% van de economische eigendom van een woning, terwijl de overige 50% en de volledige juridische eigendom bij een woningcorporatie blijven. Zij wonen in de woning en hebben een huurovereenkomst met de woningcorporatie. Voor de verkrijging is € 10.400 aan overdrachtsbelasting voldaan naar een tarief van 10,4%. X stelt dat hij recht heeft op het verlaagde tarief van 2%. De inspecteur verklaart het bezwaar van X ongegrond. In beroep is in geschil of X recht heeft op het verlaagde tarief van 2% voor de verkrijging van 50% economische eigendom van de woning.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X geen recht heeft op het verlaagde tarief overdrachtsbelasting bij de verkrijging van 50% economische eigendom van een woning. Het verlaagde tarief geldt alleen bij verkrijging van zowel economische als juridische eigendom. De wetgever heeft bedoeld de verkrijging van alleen het economische eigendom uit te zonderen van toepassing van het verlaagde tarief. De verwijzing van X naar de memorie van toelichting bij de Fiscale Verzamelwet 2025 wordt verworpen, omdat deze niet van toepassing is op de huidige wetgeving. Het beroep van X is ongegrond verklaard.

Een duidelijke uitspraak van de rechtbank in deze Overdrachtsbelasting (Ovb) zaak over het actuele recht, waarin belanghebbende pleit voor het verlaagde tarief van 2% bij zijn verkrijging in 2023 van het 50% economische eigendom van een woning in plaats van het normale tarief van 10,4%.

Volgens de rechter heeft de wetgever bedoeld de verkrijging van enkel het economische eigendom – en niet alleen beperkt tot zakelijke transacties, waarvoor het tarief van 8% geldt – uit te zonderen van toepassing van het verlaagde tarief. Alleen bij de verkrijging van zowel het economische én juridische eigendom is het tarief van 2% van toepassing.

Hij vindt dat een onbillijke uitkomst van de wetgever. Maar daar kan de rechter niets mee. In ro 4.4 geeft de Rb weer wat de Raad van State in de toeslagenaffaire, maar ook de HR in de Box3 casuïstiek recentelijk heeft benadrukt over formele wetgeving:

“Voor zover belanghebbende heeft betoogd dat het niet toekennen van het verlaagde tarief onbillijk is of, gelet op de gesteld bijzondere omstandigheden van het geval, onredelijk uitpakt, merkt de rechtbank op het de rechter niet is toegestaan om deze formele wettelijke bepalingen te toetsen op innerlijke waarde of billijkheid. Ook is er geen sprake van bijzondere omstandigheden die niet zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever.”

Het heeft daarbij natuurlijk geen zin om te wijzen op de Memorie van Toelichting bij de Fiscale Verzamelwet 2025, zoals belanghebbende dat heeft gedaan. Daarin wordt de verkrijging van het economische eigendom van een eigen woning voor de Ovb gelijkgesteld aan de verkrijging van het volle eigendom ervan. Dat zou betekenen terugwerkende kracht van wetgeving; naast terugwerkende kracht van nieuwe jurisprudentie en kennisgroepstandpunten een no-go area.

Ik denk, dat belanghebbende zich eerder met succes (quod non) subsidiair kan beroepen op gelijke behandeling met overdrachten van het economische eigendom in zakelijke transacties, waarvoor het tarief van 8% geldt.

Ricky Turpijn

Aanbevolen artikelen

Een reactie plaatsen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *