Citaat Voltaire: “De echtscheiding is ongeveer net zo oud als het huwelijk; ik geloof dat het huwelijk slechts een paar weken ouder is.”

Taxlive 11/4/25 VNVandaag 11/4/25
Bron: Hoge Raad 11-04-2025 22/02571 ECLI:NL:HR:2025:544

https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:HR:2025:544

X BV verricht diensten als vermogensbeheerder. In 2013 start een strafrechtelijk onderzoek jegens haar wegens de verdenking van valsheid in geschrifte en witwassen. In dit fiscale geschil is de vraag aan de orde of de BTW die drukt op de door haar bestuurder voor zijn eigen strafzaak ingeschakelde advocaat voor X BV aftrekbaar is. Volgens Rechtbank Noord-Holland zijn de kosten met name gemaakt om de privébelangen van de bestuurder te dienen. Hof Amsterdam oordeelt dat de aftrek op grond van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 (BUA) is uitgesloten. Het maakt niet uit dat de inspecteur zijn stelling over het BUA bij de rechtbank had ingetrokken, omdat een partij geen afstand kan doen van het geldende recht. Het recht moet door de rechter ambtshalve worden toegepast. X BV gaat in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat het hof buiten de rechtsstrijd is getreden door uit eigen beweging de voor het BUA benodigde feiten vast te stellen en uit die feiten te concluderen dat de aftrek moet worden geweigerd. De naheffingsaanslagen worden in zoverre vernietigd en voor de periode 1 juli 2015 tot en met 30 september 2016 heeft X BV recht op een teruggaaf van in totaal € 115.564. Het beroep van X BV is gegrond.

Eigenlijk is het niet zo belangrijk om welk middel het hier gaat. Toevallig gaat het in dit arrest om de Omzetbelasting. Is de appelrechter buiten de rechtsstrijd van partijen getreden, nu de insp zijn standpunt in appel heeft ingetrokken en de rechter toch de feiten erbij heeft gezocht om alsnog het standpunt te beoordelen?

Over dat intrekken overweegt de HR, dat “een uitdrukkelijk en ondubbelzinnig ingetrokken standpunt niet in dezelfde instantie of in hogere instantie wederom kan worden opgevoerd”. Wat voor rechtvaardiging de stas daar ook tegen inbrengt.

En inderdaad de HR geeft de appelrechter gelijk, “dat bij de beslechting van een geschil de rechter gehouden is het recht ambtshalve toe te passen, ook indien op dat recht geen beroep wordt gedaan”. Maar dan moeten de feiten wel vaststaan.

Of zoals de HR het verwoordt: “Die gehoudenheid van de rechter geldt echter alleen indien en voor zover de tussen partijen vaststaande feiten daartoe dwingen”. In dat geval “schendt de rechter het bepaalde in artikel 8:69, lid 2, Awb niet, indien hij voor de afdoening van het geschil die bepalingen rechtens juist toepast.” Want “de bestuursrechter vult ambtshalve de rechtsgronden aan.”
De HR verwijst daarbij naar haar eigen arresten.

Maar het Hof is “uit eigen beweging de (…) benodigde feiten gaan vaststellen” en heeft alsnog de wet op die feiten toegepast. Daarmee is het Hof volgens de HR buiten de rechtsstrijd getreden.
En dat oordeel is nieuw.

Het brengt mij ook op art 8.69, lid 3 AWB. De bestuursrechter kan ambtshalve de feiten aanvullen.
Kan deze bepaling nu in de vuilnisbak? De HR zegt hier niets over, terwijl op de keper beschouwd het Hof niets anders heeft gedaan dan dit artikel toepassen.

Ricky Turpijn

Aanbevolen artikelen

Een reactie plaatsen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *