
Het goeie doel is niet je eigen doel…
Taxlive 16/12/25 VNVandaag 15/12/25
Bron: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 19-11-2025 (publicatie 10-12-2025) 23/1687 tot en met 23/1690 ECLI:NL:GHSHE:2025:3294
https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:GHSHE:2025:3294
Samenvatting
X drijft een onderneming als fiscaal en juridisch adviseur. In 2010 emigreert X naar Brazilië. De website van de onderneming vermeldt een kantooradres in Nederland. In geschil is of X in 2016 en 2017 winst uit onderneming geniet. X stelt dat de inspecteur bij het vaststellen van de IB-aanslag 2014 en in de procedure over het jaar 2012 het standpunt heeft ingenomen dat de onderneming niet wordt gedreven met behulp van een vaste inrichting (VI) in Nederland. Volgens X kan hij daar het vertrouwen aan ontlenen dat dit ook geldt voor de jaren 2016 en 2017. Dit leidt er volgens X dan toe dat hij in die jaren geen IB is verschuldigd. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur niet het vertrouwen heeft gewekt dat X in Nederland niet over een VI beschikt. De inspecteur heeft steeds gesteld dat de situatie voor hem te onduidelijk was om vast te stellen dat X in Nederland winst geniet. X gaat in hoger beroep.
Hof ‘s-Hertogenbosch oordeelt dat niet het vertrouwen is gewekt dat X in Nederland geen VI heeft. De inspecteur heeft namelijk geen uitlatingen gedaan waarmee bij X het gerechtvaardigde vertrouwen kon worden gewekt dat door hem behaalde winst uit onderneming in de jaren volgend op 2012 niet belast zou worden. Het hof verwijst daarbij naar de gevoerde correspondentie. Verder is hetgeen tijdens de zitting van het hof van 6 juli 2018 zou zijn gezegd niet van belang omdat een proces-verbaal van de zitting ontbreekt. Het hof merkt verder nog op dat de inspecteur het door X gestelde gewekte vertrouwen vrijwel direct na de kenbaarheid daarvan heeft weersproken. Ook heeft de inspecteur terecht geen zelfstandigenaftrek in aanmerking genomen. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Opmerking
Als als fiscalist voor je eigen IB aangiften voor de rechter staat, dan wil je wel alle registers opentrekken om je gelijk te krijgen. In de procedure voor het Hof doet belanghebbende dat ook. Maar dan moet je erop rekenen, dat de rechter zijn beroep van fiscalist in de overwegingen meeneemt en tegen hem gebruikt. Als je een beroep bij de rechtbank intrekt, nadat de zitting is geweest, dan is het te verwachten, dat er geen proces verbaal van de zitting meer wordt opgemaakt. Alleen het proces verbaal geeft weer wat op de zitting is gezegd, volgens de HR. Het ontbreken ervan komt voor zijn rekening, aldus het Hof. Een vertrouwen uitgesproken door de inspecteur op die zitting is dan dus niet meer te achterhalen.
Inventief als hij is roept de fiscalist de rechters in de procedure over IB 2012 als getuigen op in de voorliggende hoger beroep procedure over 2016/2017. En dat wordt door het Hof afgewezen op een grond die best voor discussie vatbaar is. “In de rechtspraak is het als een feit van algemene bekendheid erkend dat het vrijwel onmogelijk is om juist en volledig te getuigen over gebeurtenissen van vele jaren geleden. Van deze raadsheren kan daarom niet verwacht worden dat zij de stelling van belanghebbende zouden kunnen bevestigen.” Aldus het Hof.
Het gaat dus over een vertrouwen, die de inspecteur gewekt zou hebben in de procedure IB 2012. Het vertrouwen, dat de fiscalist na emigratie naar Brazilië in 2010 geen vaste inrichting in NL meer zou hebben voor de IB, waarmee hij zijn praktijk zou uitoefenen en dus ook geen winst uit onderneming kan genieten, zowel negatief in 2012 als positief in 2016 en 2017. Vandaar dat de fiscalist zijn procedure IB 2012 introk, nadat de inspecteur zijn vermeend vertrouwen op de zitting uitsprak.
Een schaakspel, omdat in de IB 2012 een verlies is aangegeven, maar de inspecteur toch een nihilaanslag (dus zonder verlies) heeft opgelegd. Uit de gekozen woorden in de correspondentie blijkt volgens het Hof, dat de inspecteur onvoldoende zicht had op de relevante feiten en omstandigheden. Het is verklaarbaar, dat de inspecteur in die procedure IB 2012 heeft gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van (negatief) te belasten winst uit onderneming, omdat onduidelijkheid bestond over het bestaan van een vaste inrichting in Nederland. In latere jaren moet steeds opnieuw worden bezien of de bekende feiten en omstandigheden zijn gewijzigd, welke bewijslast geldt en waartoe dat in die jaren dan leidt. Daarnaast geldt dat de inspecteur het door belanghebbende gestelde gewekte vertrouwen vrijwel direct na de kenbaarheid daarvan heeft weersproken. Aldus het Hof.
Verder verwijt de fiscalist de inspecteur zowat alle beginselen van behoorlijk bestuur te hebben geschonden, maar het Hof gaat daar niet in mee. Zoals ook de rechtbank niet verweten kan worden deze beginselen te schenden, omdat de rechtbank haar eigen gedragsregels kent.
Het eigenlijke fiscale geschil is de toepassing van de zelfstandigenaftrek. Maar de fiscalist kan niet bewijzen dat hij in die jaren voldoet aan het urencriterium.
De twijfel die uit de woordkeuze van de inspecteur spreekt over de aanvaardbaarheid van het verlies in 2012 heeft ook te maken met de vraag of het verlies wel in NL thuishoort. Ik durf te wedden, dat bij een positieve winst in de aangifte die vraag geen rol zou hebben gespeeld en er zeker geen nihilaanslag zou zijn opgelegd.
Deze feitelijke zaak leent zich niet voor cassatie.
Ricky Turpijn
